Levensgang, eerste deel

Titel
Levensgang, eerste deel

Jaar
1906

Druk
1908

Overig
4ed 1908

Pagina's
212



47

neergeklompt zat, toch nog laag wegzakkend achter te hooge toonbankberanding. Smeulend broeide 't cafétje; 't kleine kacheltje, met reus-armige pijp dwars door 't lokaaltje, blakerde smoorhitte. Tabaksdamp zwierf in nevel-gewolk, stil-langzaam uitdrijvend, stijgend en verkronkelend onder 't lamplicht tot wazig-gouën kringen, tegen laag-bruine zoldering^

Rechts zat 'n werkman, met de armen op de knieen, uit bruin doorrookt pijpje lichte rooknulletjes tegen den grond te blazen, snel achterelkaar, met mal-klein lipgetuit, luisterend naar 't in-z'n-oor-gefluister van een buurman, 'n Warm geraas overal van doorelkaar schreeuwende en sprekende stemmen, met stoelgestommel lang en onafgebroken op den naakten, bezanden grond, doorklinkend achter samenbroeienden damp van veel menschen, in woelige oppropping wachtend in klein cafétje, lawaaiend onder verlichte hitte.

Hein was óver Rozalie aan 'n mank tafelje gaan zitten. De rookdamp, scherp-prikkelende rhum-lucht en 't stemgetier, deden 'm even verlegen hoesten, 'n Lang woldraadje van z'n cachenez was kriebelend op z'n tong achter in z'n keel gekropen. Te stikken dacht ie onder die kriebelingen en de prikkelende aanwaaiing van bijtende jeneverlucht uit 't rottig-kaal buffet, die telkens sterker toestroomde als 'n deurtje erin met dof-knarsenden slag dichtwoei.

— 'n Glaassie water asjeblieft! — riep Rozalie de onbeweeglijke juffrouw toe.

Haastig sprong ze van haar kruk 'n bierglas met water op de toonbank schuivend. Terberg, de eigenaar, plakte 't snel in nagemaakten kellnerszwaai, vlak voor Heins neus, een golf water over z'n jas en broek onhandig uitplassend.

Terberg bediende zelf soms, was kameraad van de klanten, 'n uitgestooten, eeuwig werklooze timmerman, anarchist en revolutionnair bij tijen, al naar 't broodje ging, met zware allure van geheimzinnigheid in 't knippen van z'n scheeve oogen, 't dreigend vingerge-waarschuw van ״oppassen" en in 't zacht iedereen wat in 't oor fluisteren bij 't weggaan.

Om den rook, en de prikkellucht van drank en tabak niet zoo walmend in te zuigen, had Hein zelf mannerig 'n groote sigaar opgestoken, met 't afgebeten puntje tusschen z'n vingers spelend. — Plots reusde 'n kerel als 'n boom naar binnen; brood-mager, uitgerold, als twee opelkaar gegroeide kantoorklerken, 'n kouên luchtstroom uit de straat meesleurend.

— Daar hè je nou Piet Veeges! — hoorde ie Rozalie over 't tafeltje bukkend, 'm zacht toefluisteren.

Bij z'n komst sprong de helft der lui op.

Een oorscheurend geraas en geschuifel, met ertusschen-door geschreeuw, handgedruk en begroeting aan Veeges, die, half bedwelmd door de hitte, even was blijven staan, wat wolken voor zich uit blazend. Na wilden teruggroet nam ie z'n bril af, en bleef in kippig gekijk voor zich staren, zonder te zien. Z'n gezicht was plotseling vervreemd

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt met OCR (Optical Character Recognition).
Deze techniek levert geen 100% correct resultaat op. Dat betekent dat er onjuiste tekens in de tekst kunnen voorkomen.


Weergave
Afbeelding / Tekst (OCR)

Alle boeken in deze digitale bibliotheek kunt u gratis lezen of downloaden. Met een vrijwillige donatie helpt u ons met het in stand houden en verder uitbreiden van de bibliotheek. Klik hier als u een bijdrage wilt overmaken.