Levensgang, eerste deel

Titel
Levensgang, eerste deel

Jaar
1906

Druk
1908

Overig
4ed 1908

Pagina's
212



i43

Vader Hols zat met z'n beenen verward onder die van z'n vrouw, die, zonder te weten waartegen, zwaar stommelde onder zich wèg. Glad glom z'n gezicht, baardloos vlak, met z'n vrouwelijk scheiinkje midden in 't korte, bruine haar; gladder glom 't om z'n klein-fijnen mond van uitgesneën lipjes, om z'n klein, puntig neusje als van 'n poppensnuitje, met 'n valschen uitgestreken schuwtrek, overal verspringend in z'n sluw vrouwegezicht.

Willem at door, zonder opkijken, met z'n donkeren kop, ingevlekt van schaduw en licht, als van 'n puck saamgedrukt in voorhoofd en hals-nek, wipneus en dikke, neerbuigende oorlappen. Jan was nog bezig met z'n eetberg. Eindelijk riep ie: Moeder gooi nou. .. maar op . .. me spek,... maar mooi. . . hoor, pal d'r op!

Vrouw Hols glom aan handen, mond en venijnige puntkin. Het spekvet dreef trillend op haar lippen. Ineengedrongen, toch breed-uit zittend, scheurde ze met d'r mond groote spekklonten uit haar hand, haastig er onder door 'n vork aardappelenbrij induwend, achtereen, slag op slag doorhappend. Telkens loerden haar scherpe oogjes naar Hein of ie nog niet begon, er tusschen door lachend om Jan, inslikkend dan ineen maar alles, met vethandige glimvingers haar lippen in dichtknijping afvegend. Giftig voelde ze zich worden bij 't zien van Heins koppig volhouên. Geen woord had ie nog gesproken na 't gebeurde. Bij eiken nieuwen opschep duwde ie z'n bord verder van zich af. Ze kookte ervan ... ze had 'm wel plat op z'n snoet willen slaan. — Jan begon 'r te vervelen ; kleiner kringden z'n oogjes in onzeker gekijk voor zich uit; telkens herhaalde ie z'n zinnen, in half hakkelend woordgelispel over dikke lipstruikelingen.

Donkerder werd 't buiten; de regen stroomde weer in kletter-geraas op 't plaatsje.

Vrouw Hols had de lamp opgedraaid. Er was stil geklank van lepels tegen borden alleen. Doezelhitte broeide in 't enge stank-hokje, met rook- en eetlucht, uit de duistere hoekjes achter bij de bedsteen die openluchtten, 't krot in. Vreemd lijf-geschaduw zweefde door eetbeweging over de donkere muren, vaag midden-in, traag belicht.

Eindelijk had moeder op. Allen zaten stil. Zwaar boerend, met lipgekrul, legde Jan z'n vork op tafel, in mal gezichtsverwring scheel starend naar z'n scherpe neuspunt, met z'n tong pogend 'n aardappelkluitje ervan af te likken, dat ie, van uit z'n gemakshouding kijkend naar z'n wipper, er als 'n bonk op had zien schemeren.

Hein was stom gebleven. Hij voelde zich naar. Was ie maar op z'n hokje blijven zitten, alles zoo warm in z'n gedachten ordenend, al wat ie voelde uitzeggend, stil in zichzelf, met mijmerende woordlooze klaarheid. Ellendig vond ie 't van zich zelf, dat ie zich had laten wegroepen door dat dronken zwijn. En wat had moeder 'n lol van z'n grappen. Geen wonder, nèt zoo was zij, al dronk ze niét.

Hein was opgestaan. De lamp walmde zwak boven de tafel in roetstippeling op de borden, met dompige stiklucht. Te vadsig zat moeder Hols om iets te doen. Heen en weer schuifelde Hein van

1• 5

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt met OCR (Optical Character Recognition).
Deze techniek levert geen 100% correct resultaat op. Dat betekent dat er onjuiste tekens in de tekst kunnen voorkomen.


Weergave
Afbeelding / Tekst (OCR)

Alle boeken in deze digitale bibliotheek kunt u gratis lezen of downloaden. Met een vrijwillige donatie helpt u ons met het in stand houden en verder uitbreiden van de bibliotheek. Klik hier als u een bijdrage wilt overmaken.