Levensgang, eerste deel

Titel
Levensgang, eerste deel

Jaar
1906

Druk
1908

Overig
4ed 1908

Pagina's
212



i42

naar de vreemde eetbewegingen van de anderen. De dierlijke gulzigheid van z'n moeder hinderde 'm vandaag erger dan ooit. Misselijk voelde ie zich worden onder haar krakende en scheurende, been-kluivend-merguitzuigende vraatzucht. Willem, dikke egoïst, at zonder opkijken, met z'n neus bijna in 't bord, in slurpend geslik en naborrelend darmgerommel.[Alleen Liesje zat schuchtig-bleekig, met gouïgen lampgloed op haar zacht, ingevallen gezichtje, half lepelend etend, telkens kijkend naar Hein in bang oogengevraag, waarom ie toch zoo stil bleef en niet at■ Haar fel rooie, ontstoken oogranden droefden haar zacht gestaar van blauw-prachtige kijkers nog vochtiger naar 'm toe. Jan zat, al maar schuin overhellend naar z'n moeder, in likkende en boerende lacherij, lodderig, telkens schuiner tegen haar aanbonzend, dronkemans-krachteloos naar steun zoekend, haar bezig te hoüen over de stalhouerij van Tink, waar ie voor niks de heele week mocht meerijên met Piet, en dat ze 'n paar prachtige, nieuwe beesten gekocht hadden.

Net had Lies haar bord leeg, toen vrouw Hols haar opporde.

— Kom sijkster, nou de kool, en 'tkoekepannetje spek, fesigtighoor!

Wèg drentelde 't kleintje weer 't keukentje in, in drokkig gesjouw

en gebuk. In de kamer hoorden ze al de sissende borreling van gebraden spek, bij 't koelcepannetjes-afgeneem van Liesje, die de steellooze gloeiijzeren punt zoo maar, in gauw-brandend-neergezet had aangepakt.

•— Sijkster, fesigtig! — kreet de stem van vrouw Hols nog eens naar binnen, — neem me niet-fèrkw־alik . .. fesigtig . ..

Woedend was Hein dat z'n moeder 't arme kind bij d'r scheldnaam riep. Wat kon zij 't helpen, dat ze soms nog in bed waterde. Maar hij kon, kón niets meer zeggen, 't smoorde in 'm rumoerig.

Liesje zat weer platgedrukt-eng tusschen Hein en Willem in.

Breed opstapelde Jan z'n kool, al hooger, op z'n diep soepbord, en toen langzaam z'n vork op eet-bergtop drukkend, perste ie weer fijn den rand bij elkaar, in nieuwe ophooging van kool, al meer, lacherig-tartend z'n moeder vragend: hoe ze toch ״an soo'n ruime maaltijd kwamme".

— Nou, fat sou 't ? — trotste vrouw Hols terug — fréét jij maor sou ik segge, hé ? . . . Sou je denke as da 'k f'r nies bij de Gooses bin ? . .. Hoe kom 'k an me heele bedoeninkie hè ? .. . Je fader verdient 'n skeet, sou ik soo segge.. . fatte ? ... en Gooses is ommers ook 'n kattiliek. . . Nou dat ie feedunaar is, stopt ie me alles in me hande. De huishoustir?. . . 'n best mins ... en de jongejuffers sijn engele foor me... as 'k de fasch breng soene se me rejoal... 't is 'n merakel... en nou feér hebbe ze me bórde meegegève enne 'n soepetrien enne turrif, enne . .. nog meer brand .. .

— Ouê . . . rommel. .. ommirs .. . alle .. . vier .. . binne .. . ge . .. barste!. .. uitgebrande .. . kole . .. ommirs .. . lol-hikte Jan.

— Dat lieg je .. . swijn .. . dat lieg je ferdomme ... jij sou nou g'n kool frééte en g'n spek ... as ik haarlie nie had. . . 't binne ommers beste kattilieke . . . èn fatt stook ik 'k'r van.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt met OCR (Optical Character Recognition).
Deze techniek levert geen 100% correct resultaat op. Dat betekent dat er onjuiste tekens in de tekst kunnen voorkomen.


Weergave
Afbeelding / Tekst (OCR)

Alle boeken in deze digitale bibliotheek kunt u gratis lezen of downloaden. Met een vrijwillige donatie helpt u ons met het in stand houden en verder uitbreiden van de bibliotheek. Klik hier als u een bijdrage wilt overmaken.