Levensgang, eerste deel

Titel
Levensgang, eerste deel

Jaar
1906

Druk
1908

Overig
4ed 1908

Pagina's
212



i39

gaten doorbeten, verlapt tafellaken. Willem zat, met z'n handen onder z'n achterste, op 'n stoel te wiebelen, telkens als moeder de keuken inliep, haastig 'n kruimbrok plukkend uit 'n vuil stuk brood dat op tafel lag. Uit de keuken wasemde Liesje telkens wèg achter een groote soeppan die ze aan kwam sjokken Ook de schoenmaker zat. De lamp brandde half, een zwak duisteren dag-avondschijn blauwig over de steen-witte borden drijvend. Van buiten groezelde 't grauwe daglicht van 't plaatsje 't donkere hoekraam van 't lichtlooze achterkrot in. Liesje trippelde opgedirkt in Zondagsjurkje heen en weer, van de keuken naar 't kamertje, telkens opgejaagd door armporren van de krijschende vrouw Hols.

— Breng nog één lepel.... nog één plat bord en 't groote mes, sijkster! — grijnsde ze in zangdeunig-verwijt, met scherpe stemstijging. Liesje hijgde in zweet-drukte op en neer. Moeder Hols was met 'n smak van zware moeheid, diepzuchtend, in een kreunenden leunstoel neergezakt, met twee handen naast elkaar op d'r schoot. Bij haar neersmak had de tafel even nagesidderd met lichte rinkeling van opgedrongen bordjes tegen groote soeppan.

Jan was, lachend-lawaaierig, in z'n vuil-bevlekt overhemd, vlak naast z'n moeder gaan zitten, haar telkens met z'n vork prik-kittelend in d'r zij. Lacherig-boos zeurde ze dat ie op zou houê met dat gelammeteer. Maar Jan, dwaas-komiekerig, lolde heviger door, maakte 'r, als 'n kindje op luierstoel, kittelend aan 't lachen.

— Kie ... ke ... de kie .. ., kie ... ke . . . de kie,.. . sleepte ie 'r uit, met dronkemansgeschuur van schorheid in z'n piepstem.

Liesje kwam met de diepe borden en lepels. Geschuif van stoelen, stommelend op naakten grond. Willem zat naast Hein de barsten in z'n bord in spoglijnen na te trekken, met korte, zwarte vingers, alles om zich heen vergetend.

Een zwak licht druilde van buiten tegen de half-opgestoken hanglamp, valsche lichtplekken in de krot-donkering sprenkelend. De schoorsteen, zwart-stomp, stond laag te duisteren, met vanboven om den rand flauw lichtgebeef van lamp, op donkerrood bemanteld Jezusbeeldje, in zacht kleur-gevlek van borst en voeten beschenen.

Jan was, toen z'n moeder van kittelgevloek was bijgesprongen, even de plee, naast de bedstee ingesprongen, die wijd open 't eetkrot instonk.

— Jesis, maak de deur toch toe Jan, fatte pesstank! .. . gilde vrouw Hols, viesjes met spreivingers haar neus dichthoudend.

— Wat sou dat? — lachte Jan, in pieperig geschuur van z'n stem, achter de half open pleedeur terug, — 't mot 'r ommers allemaal weer in,... 'n peststank... niettes... ommers... ik ruik g'n snars.

Ze lachte in haar schonkige magerheid, schuddend. Jan was haar huisnar. Ze vond 'm altijd zoo lollig, zoo opgeruimd. Hein Zclt) Zcit zonder 'n woord te spreken, met z'n hand onder de kin. Z'n strakke kop keek vreemd rond in de herrie om 'm. Het arge-

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt met OCR (Optical Character Recognition).
Deze techniek levert geen 100% correct resultaat op. Dat betekent dat er onjuiste tekens in de tekst kunnen voorkomen.


Weergave
Afbeelding / Tekst (OCR)

Alle boeken in deze digitale bibliotheek kunt u gratis lezen of downloaden. Met een vrijwillige donatie helpt u ons met het in stand houden en verder uitbreiden van de bibliotheek. Klik hier als u een bijdrage wilt overmaken.