Levensgang, eerste deel

Titel
Levensgang, eerste deel

Jaar
1906

Druk
1908

Overig
4ed 1908

Pagina's
212



i37

gezang op 'm aangegolfd, met dien sidderenden dreun van laag-naar-hoog kruipende tonen. Toen had ie de grootheid van God gevoeld, zooals nooit te voren. Toen was ie gaan bidden, zacht, in volle wankel-ontroering van binnen, zich uitstortend vol, voor God. Gebeden had ie, ook voor z'n Liesje. Gloeiende beneveling was er voor z'n oogen gestort door de demping van 't duistere gefluister der nissen. Overal had ie gehoord fluistering, 'n heilige stem, 'n wondergeluid, levenwekkend diep en ontroerend zacht. Met tranen had ie zich in de diepste, diepste overgave, onder de innigste breek-snikken van een jonge ziel, aan Hem overgegeven dien hij niet kende .... niet zag.

Toen was ie op straat gekomen. De wTind was gaan vloeien, koud tegen z'n warm hoofd. Over z'n heel lichaam had ie prikkelende hitte onder de huid gevoeld. De lucht-luwte was in wasemende kouvlagen öm hem gebleven.

'n Half uur had ie zoo tegen den wind ingeloopen, en zich weer wakker, klaar, licht gevoeld. Wel was ie dien dag éven bang geweest dat Rozalie 'm vragen zou wat ie gedaan had Zondag. En toen, zonder dat Rozalie gevraagd had, was Hein 't 'm komen zeggen. Wat had ie gegrinnikt! . .. Ook hij-zelf was gaan inzien hoe mal ie gedaan had.. . hij die toch niets wist van 'n God.

En Huss dan,. .. zou Rozalie daar ook om grinneken? Maar God!.. . al dat heerlijke dat ie gevoeld had, zoo zacht, zoo droef, en toch zoo goddelijk, toen in die kerk... Was dat allemaal valsch in hem? Neen, dat loog Rozalie, dat loog ie gemeen! God begreep ie, kende ie niet, dat wist ie wel.״En als Rozalie 'm spottend vroeg: Waar zit jou God toch? — dan voelde ie zich vreeselijk bedremmeld, erg naar, omdat ie iets moest wijzen wat ie nooit kon zien, ook niet in z'n gloeiverbeelding, en wat ie toch zoo diep had gevoeld dien dag.";

Maar was ook" dat gevoel den laatsten tijd niet erg in 'm vervaagd ? Hij moest 't zichzelf bekennen, dat ie lang niet zoo geschokt meer was, als 't uur in de kerk zelf. Wel had ie zich net zoo heerlijk geschokt gevoeld vanbinnen, voor alles wat op zijn geestdrift en liefde plofte, maar als ie er God bij dacht, begreep ie niets meer van z'n aandoeningen. Rozalie had 'm zooveel laten zien van de ellende onder de menschen, van 't kermen der armen, van hun lijden en wroeten, door de heele wereld, en toen was 't harder, scherper en dreigender in 'm gaan vragen: Was God dan goed? — Benauwd drongen de gedachten in 'm op. Soms, midden door z'n jonge liefde, z'n hart, z'n ideaal, in kronkeling van spot, venijnden de uitbarstingen van Rozalie. Als die niet bij 'm was, voelde ie, dat ie met z'n godsgeloof malle dingen deed. Maar stond Rozalie naast 'm, en zag ie z'n rooien kop, z'n zwarte schitterpupilletjes vonken en dreigen, dan hoorde ie alleen z'n huilstem, koud blijvend voor z'n heet, hitsend gepraat.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt met OCR (Optical Character Recognition).
Deze techniek levert geen 100% correct resultaat op. Dat betekent dat er onjuiste tekens in de tekst kunnen voorkomen.


Weergave
Afbeelding / Tekst (OCR)

Alle boeken in deze digitale bibliotheek kunt u gratis lezen of downloaden. Met een vrijwillige donatie helpt u ons met het in stand houden en verder uitbreiden van de bibliotheek. Klik hier als u een bijdrage wilt overmaken.