Levensgang, eerste deel

Titel
Levensgang, eerste deel

Jaar
1906

Druk
1908

Overig
4ed 1908

Pagina's
212



i34

Die rotsen dan, paars-hoog, wemelend vèr, als aaneengeklonken, in elkaar gedrukte, verstomde reuzen, flitsend van kleurkanten, duizelend hoog, inzuipend 't stroomende zonnelicht. Daaronder weer, in lichtval van horizon, achteruitgewoelde bulten, zachte tintel-glooiingen, vuurstrepend randgekartel, omkoepeld door oneindig lichtgeboog van hemeldiepte, met scherp bevonktelichtvegen, zwevend en drijvend in lichtzee, langs wije kleurkolken, waartegen, stipjesachtig, vèr, aangedrukt stonden hutjes, zoenend de rotsklauwen. En dan weer die sneeuw-tinteling, die ie zag als ie even boog z'n hoofd; dat blank lichtgekaats bij nacht, onder bleek maanlicht-gewaas; de bergen, rijzend als kathedralen, hangend in mistsluiers, schommelend op schuimsel van zilverzee om rotsgegolf, strekkend-uit in stille eindeloosheid van maannacht, verdwijnend achter rijen zilveren reuzeruggen, omkringd in al fijner cirkeldamp en lichtgevlok van maansneeuw, ijlend verder met gekaats van achtergrond, wiegelend en opdampend in één sluimering voor oogen.

Maar dan in eens had ie zich leeg gevoeld, mal, verlegen. Wat deed ie toch, was dat nou zoo daar, wat zeurde ie toch met z'n flauw luchtgekijk, moest ie zichzelf niet uitjouwen, hij, 'n slijpertje? Maar hoe komt 't toch in me, vroeg ie zich dan, hoe was 't gegaan ? Daarop kon ie nooit antwoorden; 't kwam altijd erger als ie verdriet had en als ie 't leed doorleefde van anderen. En van ochtend bij 't lezen van Huss' dood, wat had 't toen weer in z'n hart gebonsd. Dat vond ie zóó schoon, zóó rillend moedig, dat z'n jonge geestdrift 'm gek maakte van zenuwachtige verukking. Alles scheurde weer in 'm open. . . Z'n ziel vloeide dicht met stroomen van geluk en levenslust. Na de smart van z'n dood gevoeld te hebben, was alleen 'n denken aan z'n triomf in 'm overgebleven. Klein, pieterig vond ie al dat gekijf van Huss' mannen onder elkaar. Als ze de ziel van hun meester hadden gevoeld zooals hij, hij mannetje zonder ervaring, ze zouên elkaar niet bespuwd hebben, maar gevochten alleen voor wat Huss zoo heilig wou in z'n leven.' Dat zou hij gedaan hebben, hij. Want sterk, machtig sterk voelde"* ie zich in dat wat ie zelf begreep en door-voelde. Maar waarvóór zou hij nu strijden? Ja, Rozalie had 'm wel gezegd dat in 't leven alles neerkwam op vernieling, dat er nooit vrede op aarde zou zijn zoolang de menschen elkaar konden dwingen. Dat had ie begrepen uit bouwselen betoog van Rozalie. Maar hij zelf dan? Als ie goed naging, deed ie juist nooit anders dan de menschen op d'r kop zitten; Hij zag nog Rozalie's gezicht als door 'n kachelvlam belicht, zoo rood duivelde z'n kop, toen ie 'm van-de-week, bij 't naar huis gaan, over de menschen-vernieling had gesproken. ׳ Toch had ie lang gehuiverd, Hein, van den grooten haat die uit Rozalie's woorden vlijmde, bij het giftig gespat van al z'n praten, als ie sprak over de oprechtheid of eerlijkheid van de menschen. Hein zelf had nooit veel begrepen van die woorden oprechtheid en reinheid. Z'n vader vond ie tot z'n dertiende jaar goed, wat hij dacht dat goed was. Maar toen ie 'm

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt met OCR (Optical Character Recognition).
Deze techniek levert geen 100% correct resultaat op. Dat betekent dat er onjuiste tekens in de tekst kunnen voorkomen.


Weergave
Afbeelding / Tekst (OCR)

Alle boeken in deze digitale bibliotheek kunt u gratis lezen of downloaden. Met een vrijwillige donatie helpt u ons met het in stand houden en verder uitbreiden van de bibliotheek. Klik hier als u een bijdrage wilt overmaken.