Levensgang, eerste deel

Titel
Levensgang, eerste deel

Jaar
1906

Druk
1908

Overig
4ed 1908

Pagina's
212



i32

zoo'n vaste taaiheid. Voor zóó een wou ie knielen, dien wou ie zoenen, bijstaan. Maar 't ergst had ie bij z'n dood gerild. Klemmend, in zich-zelf tastend, vroeg ie zich af, of hij dit wel zou durven, hij... Zou hij die vlammen op zich hebben laten aanwaaien? Zou hij durven staan in een gordel van lekkend-gekronkel, in vuurcirkels, in de knetterende vonking van zoo'n vlammenpoort ? Zou hij zóó z'n gezicht, zóó z'n lichaam blakerend durven laten omvloeien ? Hemelsche Vader, wat 'n moed, wat 'n kracht! Smachtend hokten de tranen stikkend in 'm op. Waarom moest zoo'n man op den brandstapel verkolen, gebonden, gestriemd aan 'n paal? Wild joeg in 'm smeekend: Ach Huss, ach Huss, hoe heb je 't toch gedurfd. In zich voelde ie diepen weemoed, 'n bang, koesterend nabij-gedring van zoo'n reuze-ziel. Waarom was God Huss niet te hulp gekomen en waarom mocht ie eerst niet nog wat zeggen tot 't volk dat 'm zoo martelen ging? Wat gemeen, wat liederlijk. Was dat nou eerlijk?... Nee, nee! — gierde en huilde een smartstem in 'm... Huss, groote lieve Huss, leven had je moeten blijven, leven, en niet je laten verbranden, woest en wild joeg 't voor 'm, z'n kind-verbeelden... Wat voelde ie die wild krampende verstikking na, het vleesch-gesis van de lekkende vlamtongen om z'n hoofd, dat worstelen en hijgen naar adem... Wat dol, dol graag had ie naast 'm gestaan en gezegd, roerend, uit de diepte ergens, waar ie 't zoo wee voelde: ״Vader, Vader, zegen mij, je bent groot, o zoo groot, en zoo goed... Ik zal je stille tranen in mijn ziel opvangen... Ze zullen er stil blijven gloeien, als pijndroppels van hevige smart. Ik zal om je huilen, dagen en dagen lang, maar sterf niet Vader, sterf niet zoo smartelijk. }Laat de wind de tongvlammen uit je oogen waaien... laat God je ompantseren met schilden die de pijn breken... laat toch het vuur niet schroeien je oogen, je gezicht en haren... laat 't je niet verkolen tot stomme asch.

Maar alles was zoo anders gebeurd. Mateloos geslagen, zonk ie dieper in z'n staar-weemoed wèg. j

In gloeikoorts van liefde, was Hein meegesleurd in 't bestaan van den martelaar. Waarom, — snikte 't nog telkens smartelijk in 'm na, — waarom niet op 't laatst nog één woordje gezegd?

Al z'n hartstocht, z'n brandende leefliefde, z'n kindgeluk, z'n fantazie-gedroom van verre en grootsche dingen uit z'n jeugd, had ie nu, in vaster gevoel, dieper begrip, om den brandstapel van Huss teruggeleefd. Het gevoel van z'n kind-verbeelden was weer in 'm opgestegen, blakerend z'n zien, in zachte bedwelmende koortshitte. Al heeter werd z'n hoofd. Er bonkte en rukte 'n geweldige aandoening in los. Bij de gedachte aan Tromp en de Ruyter van vroeger, voelde ie 'n huil-huivering... Niks had ie meer overgehouên van dat malle held-gedroom. Nou eerst zag ie wat grooter was. De moed, 't gevoel van 'n Huss, hè, dat was nog wat anders dan vechten met wilde dieren. Dat was 'n held! Zou hij ook zoo kunnen zijn? Zou hij ook dien folterangst hebben

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt met OCR (Optical Character Recognition).
Deze techniek levert geen 100% correct resultaat op. Dat betekent dat er onjuiste tekens in de tekst kunnen voorkomen.


Weergave
Afbeelding / Tekst (OCR)

Alle boeken in deze digitale bibliotheek kunt u gratis lezen of downloaden. Met een vrijwillige donatie helpt u ons met het in stand houden en verder uitbreiden van de bibliotheek. Klik hier als u een bijdrage wilt overmaken.