Levensgang, eerste deel

Titel
Levensgang, eerste deel

Jaar
1906

Druk
1908

Overig
4ed 1908

Pagina's
212



30

egoïsten, leefden voor hunzelf, arm, veel verzuimend, vol vraatzuchtig mee- en weggehap van enkele weeldekorrels door hèm thuisgebracht. Alleen Liesje was goed voor 'm. Dat kleine bleeke kind, dat 'm zoo diep in de oogen kon zien, zoo vraag-dralend met d'r kijk, dat zusje, waarvan ie de oogjes kende als blauw, fijne meertjes van licht, met dat zacht-streelend geglans erin dat 'm zoo lokte. O! dat kindje kon zoo kijken, hèm aankijken en stil vragen naar alles. Maar ze verteerde half, ze verschimmelde in dat pestkrot. Ze werkte als 'n hond; den heelen dag boenen, sjokken, wasschen, sloffen met emmers, grond dweilend; met haar klein tenger lijfje over dikbuikig-hooge tobbes ploeterend, op 't stankplaatsje, in tocht, rotlucht en rook vergorend, zóó den heelen dag bezig aan de vuilste en zwaarste huishoud-dingen. School was ze nooit gegaan; ze kon niet lezen en niet schrijven. Vrouw Hols zou 'r voor geen goud willen missen, om zelf er uit te kunnen, voor werk en bedelarijtjes. Ze deed meer dan 'n ״volwassene". Huilen kon Hein als ie 'r zelfs Zondags zag ploeteren, nasjouwend nog rommel van werkplaats en wasch, in haar vuil uitgelompt vaal-rood jakje, vol gerafelde lap-scheuren, zwartig bemorst, als was ze gekneusd door een baggermachine uitgeworpen. En dan dat schrobben van de plee, vlak met haar neusje boven den strontkoker, in dat vuil-donkere hokkie gekneld, uitgeput-hijgend met eiken schrob mee, 't fijn-bleeke kopjeJ O! 't had 'm nog van morgen getroffen, dat kleine gezichtje, zij, kindje van elf jaar, met werkvrouwenernst en gezichtsstramheid ronddrentelend in dat krot, altijd maar klotsend in haar vrouweklompen, door 't gangetje naar 't plaatsje, telkens op d'r kousen zacht de kamer ingaand, met klompen op plaatsdrempeltje mal-leeg achterlatend, doorploeterend als 'n echte vrouw, met d'r boezelaar van grauwen zak schuin omgeslagen, en rokjes hoog opgesjord bij haar gatje.] Wat stonk ze dan naar weeig blauwsel en bleekpoeierlucht. Bleekzucht had ze, die stroef haar gezichtje rimpelde, en de vinnig-rooie pijn-oogleedjes, fel ontstoken, als ingebrand deed schijnen in 't matte huidgekleur.

Ja, voor dat kind voelde ie veel, erg veel, en zou ie altijd geld willen verdienen, om 't wèg te trekken van z'n moeder, die uitzoog uit haar, 't laatste droppeltje kracht.

II.

Ook vanochtend was ie haastig naar z'n zolderhok gevlucht. De matrassen had ie zelf uitgelucht. Het stonk er, maar toch niet zoo èrg als beneden, waar z'n moeder panharingen had gebakken, waar de kamers dampten van ranzigen oliestank, de keel bepiekend met baklucht, die uren op uren in 't achterkrot hangen bleef in rook-en roetwalm uit laag-neerslaanden, verstopten keukenschoorsteen. Nog even had ie gezien dat moeder Hols, in haar kerkplunje, 'n restje van 'n wasch met Lies opstapelend vouwde rond de tafel.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt met OCR (Optical Character Recognition).
Deze techniek levert geen 100% correct resultaat op. Dat betekent dat er onjuiste tekens in de tekst kunnen voorkomen.


Weergave
Afbeelding / Tekst (OCR)

Alle boeken in deze digitale bibliotheek kunt u gratis lezen of downloaden. Met een vrijwillige donatie helpt u ons met het in stand houden en verder uitbreiden van de bibliotheek. Klik hier als u een bijdrage wilt overmaken.