Levensgang, eerste deel

Titel
Levensgang, eerste deel

Jaar
1906

Druk
1908

Overig
4ed 1908

Pagina's
212



29

en malligheden in 't gepraat van Rozalie. Zoo voelde ie met 'n schrik, dat ie van de menschen niet hield, van geen sterveling, ook van z'n eigen werkkameraden niet. Uit al z'n woorden voelde ie 'n angel steken, die alles maar wegprikte wat binnen in hem, zoo stil, zonder voorlicht-wording, zoo mooi gegroeid was; alles wat ie in z'n brandend kinder-verbeelden zoo teer omdroomd, omsloten had, met de nevelfijne muurtjes van z'n onbewusten levensdrang.

Toch had Hein soms wel met Rozalie op, omdat ie 'm veel zag geven, z'n laatsten cent soms. Dat trof 'm diep, blijvend. Als ie zoo iets van Rozalie gezien had, dan luisterde ie weer veel langer naar zijn mooie stem, naar die weeke vibratie er in, dat trillend dwepende, smeltend zingende in z'n woorden, en trachtte ie, met grooter overgave, door te dringen in z'n heftige vervloekingen, en scherp-bewegelijk gefit. Maar hijzelf voelde zich nog te onzeker, om Rozalie gelijk te geven, om hem anders dan beklemd-bang te volgen op 't slingerwegje van z'n menschenhaat.^Wél was ie, in heel heete buien, net als Rozalie, vóór ophanging van 'n heelen hoop menschen, van lui die je zoo laag vernederen konden, die je met zoo 'n viesheid in d'r oogen aankeken. Ja 't ״menschdom" vond ie ook heel gemeen, maar als ie dan schuchtertjes dacht aan zijn paar jaartjes, 't mal-wijze van zijn snorkerijen, dan kittelde een lachgevoel in 'm op, en dan wou ie Rozalie wel ineen vragen, of dat gemeene menschdom zich dan zelf gemaakt had.1.

Zoo had ie met z'n "denken rondgezwalkt, voelde ie zich gekneld tusschen de hevigste opgloeiingeu nu en dan, de innigste geluks-denkinkjes van z'n jeugd-verbeelden, dat kleurig vonkelend spelletje met iets onbekends in hem, en de afbrekende groote menschen-verachting, de hatende zwartgallige bitterheid, door Rozalie in hem opgelaaid.

Maar in een jaar was er veel veranderd in Hein. Allerlei kleine toestandjes thuis, geniepig, plat, hadden zijn idealistisch natuurtje half-dood gedrukt. Broers en ouders had ie leeren bekijken als arme luitjes, valsch, huichelend en hebzuchtig. Met 't instinkt van 'n jongen, die door nood en hongerlijên praktisch en verstandig wordt, had ie gevoeld hard te moeten werken, om voor zichzelf iets te kunnen zijn. Inéén zoo, was ie zich veel oüer gaan voelen. Z'n afhankelijkheid van alles zag ie eerst nou heelemaal in. Het leven thuis met z'n ouêrs en broers w׳as 'm 'n gruwel geworden. De platte hebzucht en gierige roofvogelachtige inhaligheid van z'n moeder haatte ie. Elke week martelde z'm erger, door klemmender, woester te vragen, of ie eindelijk opslag had. Z'n vader gromde mee, zwakker, 'n week protestje, vlak onder de zware vloekverwenschingen van z'n moeder. Uit kijfangst voor haar, herhaalde ie alles, wat zij pas had gezegd, liet ie zich door haar de woorden in den mond lepelen, kwijlde na haar toon en manieren.

't Heele slop wist dat vrouw Hols de broek aanhad, met wasch in en werken uit huis 't geld verdiende. Jan en Willem, steenharde

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt met OCR (Optical Character Recognition).
Deze techniek levert geen 100% correct resultaat op. Dat betekent dat er onjuiste tekens in de tekst kunnen voorkomen.


Weergave
Afbeelding / Tekst (OCR)

Alle boeken in deze digitale bibliotheek kunt u gratis lezen of downloaden. Met een vrijwillige donatie helpt u ons met het in stand houden en verder uitbreiden van de bibliotheek. Klik hier als u een bijdrage wilt overmaken.