Levensgang, eerste deel

Titel
Levensgang, eerste deel

Jaar
1906

Druk
1908

Overig
4ed 1908

Pagina's
212



27

tegelijk, vol jubel, vol klater-geluk, maar toch niet altijd even moedig, staand. O! hoe hevig verlangde ie zich daar, in die streken, ergens te zien dolen. Al dat geleer vond ie saai, kinderachtig. Niks wou ie 'r meer van hebben; dan maar geen loffelijk ontslag! dan maar geen prijs! Maar de Ruyter en Tromp, Jesus die Tromp! . . . zoo maar bij de bavianen, half geworgd, hè goddelijk!... En dan kwam, uren na uren, 't fantasie-gepeins, hoe Tromp zich wel zou hebben gevoeld, toen ie daar plotseling, door 'n bende zeeroovers bij z'n strot gegrepen en in 'n donker hol gesmeten werd. In z'n eentje klemde ie zich z'n

hals dicht; z'n handen waren dan de roovers, en hijzelf Tromp____

Hij worstelde zich los uit z'n eigen omsnoering; hij vocht en beet en trapte zich zelf. Zoo begreep ie 'n beetje zichzelf en Tromp. Weenend, vol geheime ontroering, alsof er ritselende vreemdheid door z'n kinderzieltje ging, had ie vol beving, vooral 's avonds, gedacht aan de nachten van Tromp, in die donker dreigende wouden. En als ie dan wakker werd 's morgens, dan zong ie, sprong ie, zei de dolste dingen, uit blijdschap dat Tromp nu ook niet meer in 't donker lag. Dan stoeide ie, en begon met ieder en alles straatstreken uit te halen, gemeen, zonder kwaadwilligheid, eerst kalmeerend als 'n smeris 'm had afgerost. Dan was er plots bevende en beklemmende zenuwachtigheid in 'm gekomen. Bang werd ie nou zelf voor al z'n wilde vizioenen van dieren, woudhelden en reuzewoestijnen. In huil-angst knelde z'n hart toe, als ie dacht aan z'n leeuwen, tijgers, en aan de ontmoeting met zeeroovers. Het zweet brak 'm uit, want hij voelde dat ie geen boter genoeg zou hebben om de wanden van z ij n schip te beklodderen, als ze enteren zoüen. Dan hadden ze 'm te pakken! Huilend wou ie dan ergens bijkruipen. Maar jan trapte 'm dan op zij, hem pieterig uitlachend, met zooveel maal ouwere wijsheid, in minachting voor't kleutertje. En z'n moeder ranselde 'm tot flarden omdat ie zoo treiterig griende om niks. Nou weet je waar je om grient, had ze gezegd. Zoo leefde ie maanden voort, stilletjes, gedrukt, na de ranselingen en vertrappingen van smeris en huisgenooten, tóch in 'n koortsige wereld van schuwheid en angst, overal stootend z'n zieltje tegen haathoeken en punten van ruwe liefdelooze onverschilligheid.

Toen begon er als vanzelf plots 'n zacht-innig spel in z'n zieltje. Langzaam kwam ie weer in z'n wereldje terug. Al wat z'n helden hadden gedaan, geloofde ie weer. Aan allen vroeg ie in de diepste ontroering vergiffenis, met stroeve verwijtjes aan zich-zelf, hoog op, zoodat ze 't hooren konden, dat ie laf en bang was geweest. Op school had ie pas weer bij 'n buurmannetje de lucht van 'n nieuwe teekendoos, en den kleurgeur van 'n prentenboek geroken. Hij was 'r van streek van, half bedwelmd door. Die enkele geur had 'm zóó ontroerd, zóó aangedaan, dat ie heelemaal zich-zelf werd. Hij zou zou weer heelemaal held worden en geen joggie zijn. Hij voelde dieper nog, dat ie was geweest 'n vent van niks, 'n blaaskaakje. Z'n moeder had gelijk dat z'm ranselde, en Jan dat ie'm trapte, en

4

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt met OCR (Optical Character Recognition).
Deze techniek levert geen 100% correct resultaat op. Dat betekent dat er onjuiste tekens in de tekst kunnen voorkomen.


Weergave
Afbeelding / Tekst (OCR)

Alle boeken in deze digitale bibliotheek kunt u gratis lezen of downloaden. Met een vrijwillige donatie helpt u ons met het in stand houden en verder uitbreiden van de bibliotheek. Klik hier als u een bijdrage wilt overmaken.