Levensgang, eerste deel

Titel
Levensgang, eerste deel

Jaar
1906

Druk
1908

Overig
4ed 1908

Pagina's
212



i26

telkens en telkens werd z'n hartstochtelijker, naar liefde snakkend, geestdriftig gemoedje, érger in 't sarrende kringetje thuis gemarteld. Als ie hoog-rood was van aandoening om de prachtdaden van al z'n helden, dan zeien ze dat ie de vuilste dingen had uitgehaald. En toen ie eens heel moedig, vooruit al vol kinderlijke angst-onderwerping had gevraagd wat ie worden zou, had z'n moeder nijdig-vloekend gezegd: Fat je fort komp 'r niks oppan, asje maar sinte inbrengt. fHeel gauw had Hein toen geleerd z'n kindergeestdrift al dieper in dieper in zich wég te schuilen?^ Zoo zonder te weten hoe 't kwam, begon ie te voelen, dat ie aan heel andere dingen dacht dan z'n vader, moeder en broers, en dat ie nou maar alles in zich moest houên, stil, om als ie alleen was, er aan te denken, in gloeiliefde vanbinnen, met schokken van blijdschap, als z'n zieltje aanbonsde tegen iets dat z'n heldenopvatting heelemaal weer ópvuurde. Z'n vader had 'm zóó van school tegen z'n twaalfde jaar op de fabriek gestopt. Dat afscheid van school was hem als werd ie van 'n feest vol schitterlicht plots in 'n grafkelder gestopt, in 'n donkeren nachtkuil. Niét omdat ie zoo graag leerde, of zoo erg van de school hield; van rekenen wou ie niks weten, van schrijven ook niet, van taal ook niet, maar wél, brandend veel van aardrijkskunde en geschiedenis; dat was hem alles, alles! 't Waren de koloristische schitterpunten van élke week. De uren van die twee vakken waren heel anders dan alle andere. Hij-zelf voelde zich vanbinnen daarbij heelemaal veranderen. Die dagen hadden hun aparten pracht-gloed en kleur. Al wat er op dat gebied door w i e n ook geleerd werd, geloofde ie zonder haperen; alles, alles direkt maar. En iedereen deed dat, dacht ie er toen bij. Het was z'n liefde, z'n adem, hij kón er niet meer buiten. Winter- en zomerpracht, sneeuw en zon voelde ie alleen als ie van z'n helden droomen mocht, en z'n vérre, nooit geziene landen mocht volproppen met heel vreemde menschen-soort, vol kleuren en rare gezichten. Vogels zag ie dan zoo maar om zich heen vliegen, zoo echt, zoo echt; hij wist zelf niet hoe 't kwam,.. . maar alles wist ie van die verre landen. Daar, in die streek had je de papegaaien, prachtig, met kakelende stemmetjes zoo vlak boven je hoofd, op 'n tak bengelend, schommelend, in kleurenmist van veertjes. En daar weer, de slangen met de ratel-geluiden. ... Maar 't heerlijkst, zie je, 't spraakloos heerlijke, waren zijn woestijnvoorstellingen, plekken waar je van dorst omkwam. Zijn bosschen en woestijnen! De zon zag ie toen nooit duiken achter daken van Amsterdam, maar achter 'n vlammenden woudzoom, achter vloeienden horizonrand, heel in de verte. En dan keek ie later op plaatjes of 't gegaan was, net zooals hij 't gezien had. In 't drukste schoolkindergewemel en menschengedrang hoorde h ij plechtige woestijnstilte, suizelende rust, murmelingen van kleine plasjes, en zag ie, dwars erdoorheen, landerijen met vonkend gespat van goud-aderende watertjes. Voor tijgers, beren en leeuwen had ie heel lang gesidderd van genot. Bang en moedig voelde ie zich

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt met OCR (Optical Character Recognition).
Deze techniek levert geen 100% correct resultaat op. Dat betekent dat er onjuiste tekens in de tekst kunnen voorkomen.


Weergave
Afbeelding / Tekst (OCR)

Alle boeken in deze digitale bibliotheek kunt u gratis lezen of downloaden. Met een vrijwillige donatie helpt u ons met het in stand houden en verder uitbreiden van de bibliotheek. Klik hier als u een bijdrage wilt overmaken.