Levensgang, eerste deel

Titel
Levensgang, eerste deel

Jaar
1906

Druk
1908

Overig
4ed 1908

Pagina's
212



23

Pi eters, dat ie de benauwdheid van Smidt nieteens had zien aankomen. Toen ,t erger werd, was 't lawaai zoo helsch, dat ze z'n klein lijf heelemaal weggedrongen hadden.

Alles schoffelde weer langzaam naar z'n plaats. Van den overkant holden ze weer met veel rumoer terug over de dwarstrap, achter de riemen, midden in de kamers. Schreeuwend liepen ze weg met zware vervloekingen tegen de werkgevers. De molens draaiden door, de pitten hadden gebrand, alles verlies voor hun. .. Prikkelender werd de stemming, woester 't gemor en vloek-gedreig, vol haatklimax stijgende in uitbarstende verbittering over hun ontzettend, verrekt gesappel.

Langzaam was Smidt bijgekomen. De Rooie was bij'm blijven staan met Greling, den versteller, twee die eikaars bloed konden drinken.

Lijk-bleek keek Smidt om zich heen, in oogengevraag aan Rozalie en Greling waar ie nou was. Zonder elkaar te waarschuwen, hadden Greling en Rozalie hem bij kop en schouders opgevischt, en toen, met z'n rug tegen z'n molen, op de bank gezet.

— Verdomme, wat bin 'k nat! — stcm-beefde Smidt dofzwak — ik druip.

Meer sprak z'n mond niet; heesch zwakten z'n woorden weg van uitputting. Het natte blauwsel van z'n boezeroen was doorgeloopen langs z'n handen. Z'n hoofd had ie met 'n mouwveeg afgemaakt; blauwe strepen vlekten nu dwars-gek over z'n steenwit gezicht. Stom bleef־ie, zacht-nakijkend, zitten, spraakloos-uitgekrampt 'n poos, in moê, licht op-en-neer gehijg van borst. Toen weer flitste plots door z'n roodgepijnde oogen, werbesef. Weer stem-beefde ie zwak:

— Wat bin 'k zwak, Jezis-nog-toe!

— Da's niks! — vergoelijkte Rozalie, die bij'm gebleven was — je was wat benauwd ... nou hè ...

— Godvirdomme nee!.. . me werk, me werk, Jezis-nog-toe, nou is 'r stront an de knikker. . , om elf uur mos 'k levere, Jezis nog-toe! — huilde z'n stem zwak in tranenverstikking.

In kinderachtigen angst, vol huil-schrik, machteloos, in vreemd beweeg van z'n uitgemarteld lijf, trok ie aan z'n baard, zenuwachtig-verwrongen smeek-kijkend ©m zich heen. En plots toen, alsof 'm iets inviel, vroeg ie waar Hein was.

— Nog niet terug — zei Rozalie.

— Nog niet terug ? .. . die gaat d'r af. Zie je, ik had m'n wonderolie motte hebbe en m'n bronkali, dan was 'r niks gebeurd.

De benauwing van voorspellingen te hooren weer, drukte 'm al. Hij wou 't gooien op iets, gooien op 'n bijgelootje, waaraan ie hechtte. Nog té beroerd voelde ie zich om zelf naar kantoor te gaan. Hij zou 't Rozalie vragen .. . beleefd . .. zoetjes an ...

— Rozalie! toe, ga jij effe voor me naa kantoor, en zeg wat d'r gebeurd is, maar niet zegge wat, want èrg was 'k tóch niet; misselijk 'n beetje en draaierig 'n beetje.... en dat 'k zelf wel

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt met OCR (Optical Character Recognition).
Deze techniek levert geen 100% correct resultaat op. Dat betekent dat er onjuiste tekens in de tekst kunnen voorkomen.


Weergave
Afbeelding / Tekst (OCR)

Alle boeken in deze digitale bibliotheek kunt u gratis lezen of downloaden. Met een vrijwillige donatie helpt u ons met het in stand houden en verder uitbreiden van de bibliotheek. Klik hier als u een bijdrage wilt overmaken.