Levensgang, eerste deel

Titel
Levensgang, eerste deel

Jaar
1906

Druk
1908

Overig
4ed 1908

Pagina's
212



22

— 'n Dokter mot 'r gehaald; waar is die vervloekte krakoog toch! — riep een met zijn poeierpenseel tusschen de tanden.

Anderen keken naar Pietje den potjongen van de Rooy, die op 'n krukje achter den molen boord zat te stampen.

— De Rooy kèn Piet effe... god-sal-me-laser-strale... daar heit ie 'm weer...

— Die kèn niet wèg... stuif niet sodemieter, stuif niet sóó, giftte de Rooy tot den potjongen, 'm 'n korten-woede-slag pal op z'n achterhoofd gevend, omdat ie telkens nieuwsgierig-speelsch, zachte poeierwolkjes uit den mortier liet wasemen.

— Hein, Hein, nog niet____

— Hou je smoel, hij komt al bij!

Angstig verstomde 't werkgegons; de machien-dreuningen vibreerden en zogen de lucht in heviger stilte-benauwing 'n moment; snijdender hakte het sidderend gestamp van verborgen motoren door de groepen.

— Zoo érg had ie 't nooit! — zeiden ze bang tegen elkaar, in verbouereerdheid om hun eigen daad.

Stil lag Smidt; telkens trilde eenige sekonden lang hevig z'n lichaam. Z'n gezicht lag scheef-boven onder z'n kletsnat boezeroen, dat donkere vlekken afdroop op den grond. Het grijzige zweet parelde op z'n steen-bleeken voorkop.

Z'n rechterhand spreidde wijduit onder de molenbank, drijvend in vuil uitgekotst pruimsap.

De rooie Rozalie stond klein-voorovergebogen bij 'm.

— Wie hèt nou gezegd dat 't louê water goed voor 'm is — klonk vol z'n stem door de stakende werkgroepen.

Ze keken 'm vreemd-verbluft aan. Geen van allen begreep, dat ze iets gevaarlijks hadden gedaan. Lucht wouên ze den kerel geven, dat was alles, en toen hadden ze, om verandering in dat snakken te zien, naar iets gegrepen. Hun dierlijke ruwheid was dolle benauwdheid geworden, toen ze 't Smidt zoo erg zagen krijgen. Greling vooral voelde zich woest beleedigd door de sarrende vraag van den Rooie.

— Nee jij! — barstte ie uit — kletse ka-je, maar geen poot uitsteke, nie!

Rozalie lach-sarde éven kalm-meêlijdend. Toen, Greling negeerend, zei ie weer tot de anderen:

— Had jelui nou die dolle schreeuwleelik daar niet kenne tegehouê? — Zwaar klonk z'n stem, kweelend droef, vol verwijt.

Ze zwegen. Langzaam bedaarden de sidderingen bij Smidt. Brutaler, wraakgieriger werd een, die Greling't meest geholpen had.

— En jij dan, voorwat hè jij Greling dan niet tegegehouê ?... bi-je beflikkerd ! . .. voorwat motte wij dat doen ? .. . we dochte nog wel, als 't goed was, maar jij, jij wist beter, god-sal-me lasere!... ik sal doodvalle as 't nievvaar is.

Iets voelde Rozalie van dat verwijt, maar zóó had ie zich weggedacht in z'n haat-gepeins, en toen meegeleefd met den teringlijder

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt met OCR (Optical Character Recognition).
Deze techniek levert geen 100% correct resultaat op. Dat betekent dat er onjuiste tekens in de tekst kunnen voorkomen.


Weergave
Afbeelding / Tekst (OCR)

Alle boeken in deze digitale bibliotheek kunt u gratis lezen of downloaden. Met een vrijwillige donatie helpt u ons met het in stand houden en verder uitbreiden van de bibliotheek. Klik hier als u een bijdrage wilt overmaken.