Levensgang, eerste deel

Titel
Levensgang, eerste deel

Jaar
1906

Druk
1908

Overig
4ed 1908

Pagina's
212



i6

Het zweet brak 't mannetje uit.

Weer gestoord, nou weer door de beroerde balanceering van z'n schijf; god weet hoe lang ie nou weer snorren kon tot ie goed liep. Toch kalm blijven, drifte het in 'm, ze zouên anders nog meer lol hebben, dat tuig, dat ezelstomme gedierte.... Dat waren nou

arbeiders, z'n kameraden____ Zou je ze niet levend villen. O! wat

voelde ie nou juist, nou ze 'm zoo gemeen verwenschten, dat de

heele boel rot was, de heele maatschappij____ alles, alles rot. Lol

hadden ze als ze elkaar konden 'n hak zetten, hinderen in d'r werk, lol, dat tuig, dat tuig, dat gedierte....

Heviger wrokte 't stil in Rozalie. Met zware inspanning had ie, handbevend, de schijf uit den molen gelicht en voor 'm op de bank neergelegd. Z'n zwarte, kleine oogen waren met fijn uitgespatte bloedadertjes doortakt, weg-donkerend in wijd-trillen de pupillen-diepte. Tegen 't licht zat ie, z'n kop in paarsige duisternis, met alleen twee verhitte ooren, zacht-rood doorschijnend verlicht, als fijn behaarde bladeren van donkerrood bloedende bladplant in fluweelige vouwtjes van oorschelp beschaduwd. In snel getik hamerde ie zenuwachtig gejaagd op de verschuivende loodstukjes onder den schijfstoel. Z'n vuurrood haar krulde in groezelige neger-volte laag bóven z'n uitgehuild voorhoofd, tot vlak bij z'n, als met rosse zwam bestreken wenkbrauwbogen, z'n blank vel gevend 'n schitter-bleekige matheid, die koel-voornaam kleurde tegen 'tvuil-blauwvanzijnslijpersboezeroen.

Rozalie voelde zich de meerdere van allen op de kamer. Als ie sprak, had z'n stem 'n diep-warmen, smeltend-vollen klank, alsof er achter in z'n keel ergens 'n muzikale huil zat. Veel had ie gelezen, begrepen en geleden, meende ie. Meesterachtig uit de hoogte half preekend oreeren, kon ie altijd, omdat men, meende ie, over maatschappelijke ellende nooit uitgepraat kon raken. Maar hier, onder zijn vakgenooten, op die fabriek, sloeg alles verkeerd aan. Als ie in diepen ernst een of ander sociaal rotboeltje aan de kaak wou stellen, en hij zocht naar diepe, huilende weemoedsklanken van zijn mooie stem, en hij dacht ze daar al mee te pakken, dan lachten _z'm plots falikant in z'n gezicht uit, dan dolden en sarden z'm dood. Wat zit toch in die hersens, vroeg ie zich dan af, dat ze nooit besef krijgen van hun menschelijke rechten. O! 't huilde dan in 'm, en diep smoorde het kweel-timbre van z'n stem, heete tranensmart in z'n keel. Wat 'n gelegenheid had ie nou juist gehad om uit Smidt's geval te laten zien, hoe de arbeiders, zelfs die meer verdienden dan hij, aan gewone versche lucht gebrek hadden, aan dood-gewone versche lucht, die zelfs een dier vrij happen kon. Beesten waren 't, egoïsten, gluipers, die in de broek poepten bij 't minste geruchtje. Ze snapten niet eens hoe die verpeste fabriekslucht hun longen uitholde, hun zenuwen verlamde, hun oogen verpestte voor heel hun leven. Snapte Smidt dan niet, dat die duizelingen er moesten zijn bij zoo'n leefwijze. Wat vrat ie hier? — toch het vuilste, of veel te veel voedsel. Voelde die kerel dan niet, dat zijn zenuw-

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt met OCR (Optical Character Recognition).
Deze techniek levert geen 100% correct resultaat op. Dat betekent dat er onjuiste tekens in de tekst kunnen voorkomen.


Weergave
Afbeelding / Tekst (OCR)

Alle boeken in deze digitale bibliotheek kunt u gratis lezen of downloaden. Met een vrijwillige donatie helpt u ons met het in stand houden en verder uitbreiden van de bibliotheek. Klik hier als u een bijdrage wilt overmaken.