XIII
enkel doktrinair kringetje laat opsluiten, want hijzelf sluit alles in hem. Maar daarover heb ik me voldoende uitgesproken in m'n ״Meditaties", 't Zal niemand moeilijk vallen te doorzien, dat de grootste kunstenaars, omdat ze nooit ״school" maakten, ook eigenlijk alles ineens waren, realist, idealist, enz. In ons land is die indeelings-manie bijna zoo sterk ontwikkeld als in 't buitenland. Maar toch wou ik nog met nadruk op 't volgende wijzen: In Nederland, waar alles zoo knusjes gaat, men elkaar tot in 't hartje van de alkoof kijkt, achter de ramen begluurt, of elkaar bijna op schoot zit, is 't vrijwel gewoonte, in 'n werk als dit, dat in zoo bekend en bepaald milieu blijft, onmiddellijk naar personen en portretten van die of die te zoeken. Men kan 't ook in mijn werk doen, maar men zal bedrogen uitkomen. Want ik acht 't een onguren arbeid, staand beneden de waardigheid van elk zuiver kunstwerk, inplaats diepe, zuivere typeering van bizondere eigenschappen en handelingen in 'n toch algemeene „soort", te geven klichés, gelijkenis-portretten naar 't leven, 't Zal me later niet moeilijk vallen uit overvloedige stof te bewijzen, dat 'n roman, die met z'n uitbeelding van karakters of massa's b e p aa 1 d e personen of bepaalde toestanden beeldt, precies zooals ze leefden of geschied zijn, nooit waar levenswerk geven kan.
Zuiver werk eischt diepe en toch algemeene karakteristiek, vraagt niet naar portretten van bepaalde individuen. Portretten maken, en al wat er verder aan knoeierij en technische onguurheidjes bijkomt, is 't werk van 'n machinaal-uiterlijk oppakkend ding, niet van 'n levend kunstenaar. Diè geeft typiek van levende lichamen en zielen, zooals hij ze uit de zielkundige diagnose van eigen waarneming en geobjek-tiveerde verbeeldingen afleidt; stipter volgend 't levensbeweeg op den voet, fijner rakend 't daad-doen in alles, reëler beeldend 't Zijn, innerlijk en uiterlijk, dan de meeste preciezerige netvlies-reportage, alias „zoo'n-erge-naar-'t-leve-typiek". Als men in mijn roman zeggen zou: dat is die of precies die, zou ik mijn werk mislukt achten. Maar ik weet dat men 't niet zal kunnen, omdat mij elk individu met bepaalde daden, handelingen of zeggingen volkomen onverschillig is v o o r m ij n werk, al is m'n inleving van hun bestaan en doen, natuurlijk in algemeen technischen zin, volstrektop hun realiteit gegrond. Zou ik b.v. onder de arnarchisten 'n persoon met eigenschappen als Domela Nieuwenhuis, en onder de artisten 'n wezen als Van Deijssel willen uitbeelden, ik zou hun persoonlijk doen volkomen negeeren, en bij den een, naast de groot-epische beelding, van reëele en ekonomische levensvormen om hem heen, literair-artistieke en psychologische bij den ander, stiptelijk opsporen 't psychisch proces, dat karakters als 'n Nieuwenhuis zoo doet groeien en vergroeien, als 'n Van Deijssel, zoo geweldig, met zooveel goeds, laat beheerschen door zooveel steil gehouden individualisme, zonder te gebruiken tendens-klankbord, waarop mijn subjektieve afschuw zou terugkaatsen. Scheldt men 'n plant uit, 'n boom, 'n wortel-