XI
waarom, volgens mij, ascetisme tot waanzin, charlatanerie of geestverslapping leidt; ik zal aantoonen, waarom theosofie als levensleer aan duizend kanten mank gaat, 'n gedrochtelijke loochening is van de hevigste en zuiverste passies in de menschelijke natuur; ik zal aantoonen, waarom ik elk godsdienstig stelsel haat, eiken vorm van goddienerij en kristendom, zooals 't zich heden in de meeste organen der bourgeoisie heeft geopenbaard. — Zoodra ik als romancier tegenover Tolstoï-figuren, of tegenover spiritualist, katholiek, boud-dhist, kolonie-man, vrijdenker of anarchist kom te staan, wordt 't voor mij leven, zijn 't wezens met hartstochten, idealen, met goed en slecht in 't hart als wij allen, menschen; hebben zij 'n bepaalde levenslijn, die ik als eerlijk epikus, rein psycholoog en waarnemer heb bloot te leggen en aan te wijzen, wordt 't mailen-werk ze met eigen principen omver te loopen. Als romancier heb ik 'n produkt of produkten voor mij, die ik eerbiedig te bestudeeren, te ontleden, te volgen heb in al hun hartstochtslingeringen, als levende wezens die overal worden, groeien, leven, ademen, hoe ik er als ander wezen, met ander gevoel en overtuiging, persoonlijk ook tegenover sta. Als romancier heb ik essentieel mijn recht als kritisch voeler op hen verloren. Dit vind ik juist zoo grootsch, zoo objektief, en verrukkelijk werken. Want ernaast mag even oprecht 't leven geuit worden van hen, wien wij door en door in voelen en denken gelijken, en die ook staan tegen alles wat wij zelf afbreken of opbouwen.
Alleen door zulke groote objektiveeringen en episch en arbeid is 't verval der burgerlijke samenleving aan alle kanten bloot te leggen; haar diep verval in kunst, literatuur, filozofie, wetenschap, met de ware schildering der ontzaglijke krachten waarover zij op elk gebied nog beschikt. Zoodra 'n Tolstoï voor mij komt te leven, 'n Maeterlinck, Schopenhauer, Thijs Maris, Ibsen, Nietzsche, van Deijssel, of daarvan zielsverwanten in alle schakeeringen, en ik heb hen te beelden in 'n roman, met öm hen alles wat er tegen indruischt of er voor spreekt, dan heb ik heel ander werk te doen; dan heb ik in te gaan op hun voelen en peinzen zooals zij 't doen; weer te geven de kracht of zwakheid, de innerlijke echtheid of valschheid van hun zielen. En zoo bij alle andere levens, onverschillig welke richting. Dan heb ik niét meer te spreken over, maar van menschen en dingen; toch zonder neutraliteit, zooals het ״experimenteele" naturalisme met schijnformuleering van „waarheid" alleen. Dat nu, met niet minder kracht de rotheid in onze samenleving, van huwelijk, moraal, godsdienst, liefde, handel, sexueel leven, de ellende in alle soort vormen, vanaf materiëele tot geestelijke en schoonheids-ontberingen, zal uitkomen, behoeft, als men goed gelezen heeft wat ik bedoel, geen nadere bevestiging. Want heel mijn leven is gegeven om te beelden 't knechtschap der neergetrapte klasse, zooals dat in alle bedrijven bestaat, van mannen, vrouwen, kinderen; aan de ellendebeelding der proletarische massa, maar ook aan haar idealen
2