X
geheel van m'n socialistische kunstenaar-kolleg־a's afwijken, die, door 'n besliste levensbeschouwing geleid, van uit die levensbeschouwing hun theorieën stellend over algemeen menschelijk voel- en denkleven, alleen in een beperkten kring hun werkzaamheid zoeken. Ook bij hen komt zekere onmisbare objektiviteit in algemeene typeering voor, maar vaak onware en hoogelijk eenzijdige, met schele oogen gefabriekte realiteit, wat ik heel gauw breedvoerig zal bewijzen. — Zij verwijderen zich niet dan zeer schuchter van hun geestelijk of maatschappelijk middelpunt, en geven doorgaans, óf sterke botsingen tusschen wijd-liggende godsdienst-ideologiën öf geheel één of twee standen omvattende typiek en niet eens dikwijls, diep-zuiver doorlèèfde; aan één kant uitvloeisel van zekere maatschappelijke, aan den anderen van zekere geestelijke bekrompenheid en gebrek aan diep-zuivere scheppingskracht. Dit beweren behoud ik mij voor later te bewijzen, al erken ik, dat heden onder de kunstenaars in onze partij éénige ook als werkelijke kunstenaars op den voorgrond treden en goed werk leveren; al is er bij de meesten helaas te vaak, schandelijk maakwerk, ziellooze effekt-jacht in vers, betoog, lyriek, novellen en dramatiekerigheidjes, klaar bij dozijnen, romannerige verliefderig-heidjes op literatuurtjes en boek-zielen, onder schijn van eerbied voor het Leven. — Wordt er van uit hun theorieën met minachting neergezien b. v. op 't gewroet van individueele of kristelijke anarchisten, theosofen, mystici van allerlei soort, echtdevoten, spiritualisten, vrijdenkers, uitsluitend ״artistieke'' Ikkerigheidjes, — de laatste jaren is me weer duidelijk geworden, hoe men, achter 'n Wij-vorm, éven hevige Ikkerigheidjes kan luchten, hóe proletarisch in schijn ook — door zeker gebrek aan geestelijke levenskracht en zielsdiepte én door vooropgestelde kritische vooringenomenheid, ik acht 't voor mij 'n goddelijken plicht ze te doorgronden; gelijk 't leven van m'n zielsverwanten, zoo ook hen die lijnrecht staan in levensideaal tegenover mij. Zulke levensvormen weg te lachen met snorkend theorisme of kabaal, acht ik geheel in strijd met de stem van 't leven, die in mij zich laat hooren, fluisterend of uitzingend, weenend of juichend; in strijd met mijn zielsvoelen, in strijd met mijn denken, in strijd met mijn waarnemen. Met mijn voelen vooral, wijl ik ook nog 'n andere voorstelling heb van 't verloop der religie in organischen zamenhang met de maatschappij dan 't materialisme van verschillende leiders en schrijvers der internationale of nationale partij.
Als romanschrijver sta ik tegenover 't leven en z'n wording, z'n alles vertakkenden groei, heel anders dan als kritikus van mensche-lijke uitingen. Ik zal b. v. kritisch 'n werk van Tolstoï, waar 't z'n sociale filozofie geldt of arbeid van groepen spiritualisten, kunstenaars, materialisten, kantianen, katholieken enz. bezien en mijn socialistische overtuiging er tegenover plaatsen met al de kracht waarover ik beschik; ik zal mijn schoonheidsbegeeren, mijn hoogste gemeenschapsliefde er tegen uitstorten. Ik zal dan aantoonen, b.v.