Levensgang, eerste deel

Titel
Levensgang, eerste deel

Jaar
1906

Druk
1908

Overig
4ed 1908

Pagina's
212



92

— Kan me niks schéle bakkebaard, dan vergoei-je de cente maar, bï-je bedonderd. Ik heb je 'n kwartje meegegeve... mijn kostelike cente!...

— Strij u nou niét; ik ken 't toch niet tóovere as 'k 't niet hêp! — piepte zwak Jakoppie's geluidje. Gestrij over en weer met in de war brengende stemmen er tusschen door van 'n hoop in-de-maling-nemers, die al lekker gegeten hadden.

Rood van drift riep Jakoppie toen:

— Nóh dammaar, hou u 't dammaar af. . . tóch laat 'k me niet afzette ! —

Pakkieloos-geplukt zakte ie toen, dood-vermoeid, rooier enzweetiger van 't gestrij, in 'n hoek op de bank, met drie kale boterhammetjes op z'n spakige knietjes uitgestald.

!״Louis Zeelt zat zacht te spreken met Clara Rietboom, 'n lief, slank, blond meisje, dat, met handen op den rug, in onbewust spelletje, zich heen en weer van den muur afduwde, onder lach-gebabbel. Iets heel innigs vertelde ie 'r. Telkens keek ie over z'n lorgnet met 'n zachten lach tot haar op. Wat lief vond ie 'r vandaag met haar mollige wangetjes, dat frissche gekleur er op, boerinnig gezond, en 't geestige geschitter van haar grijs-groene snel-lichtende oogjes als van 'n katje, wegdiepend onder lang-zachte wimpers.] Wat jammer dat ze in dat vervloekte diamantvak gestopt was, waar ze de vuilste praatjes en 't gemeene, verstompende gewauwel van al die kerels moest aanhooren. Wat smoorden ze nou al in dat lieve kind, alleen maar om de centen.

Met niemand bijna op den winkel kon Zeelt 't vinden. Enkele leuken in 't begin, werden, als ze 'n paar maanden op winkels werkten, direkt verpest.

Hijzelf voelde zich niks bizonders, heelemaal niks, maar toch hield ie van heel andere dingen dan de meeste van z'n kollega's. Hij schrok altijd terug voor hun ontzettende, dierlijk-stompe hebzucht. Wat hebben ze voor elkaar over? — vroeg ie zich altijd af, — niks, niks,... 't licht gunnen ze elkaar niet in de oogen; gemeene streken doen, elkaar hinderen, in den weg zitten, dollen. Geen enkel vriendenhart kon ie vinden onder al die lui, allen verdierlijkt door geld, geld, verdienste. Dat was hun alles. Hij, — ja van hèm konden ze zeggen dat ie 'n verchwartster-nar, 'n ijzeren hein, 'n pettig 1) was, met 'n heeleboel verbeelding,. .. goed, laat ze zeggen; hij was overtuigd dat ie niet veel beteekende; maar zij, zij waren nog minder. Ze konden niet velen dat ie 'n beetje fransch en duitsch sprak, en dat ie veel las. Natuurlijk, daarom was ie 'n verchwartster-nar, én omdat ie ze altijd in hun snoet de waarheid zei. Hun vuilheid, mallen pronk, gemeene, lasterende kliekzucht, kon ie niet luchten, 't Grootste ״stuk pest," dat was 't brutaalste dier, had 't meeste succes; maar bij hem niet; want wat was zoo'n stuk pest toch maar

') Dwaas.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt met OCR (Optical Character Recognition).
Deze techniek levert geen 100% correct resultaat op. Dat betekent dat er onjuiste tekens in de tekst kunnen voorkomen.


Weergave
Afbeelding / Tekst (OCR)

Alle boeken in deze digitale bibliotheek kunt u gratis lezen of downloaden. Met een vrijwillige donatie helpt u ons met het in stand houden en verder uitbreiden van de bibliotheek. Klik hier als u een bijdrage wilt overmaken.