86
te kieperen. Hevig was z'n angst voor gedaan-krijgen. Hij wist niet waar ie dan weer heen moest. Overal had ie z'n neus gestooten, en nou ie eindelijk 'n winkel had, zou ie nou weer de kongé krijgen ? Lang draalde ie, eer ie z'n boeltje ging afkoken. Endjes, nou ja, die konden wel in de cement met voorloop gekookt, — maar de kappies moesten schoon, met vitriool. Jakoppie had 'm 'n goed heel af kookpotje gebracht. Eerst wilden ze 'm aldoor maar met Benjamin laten spreken, omdat die ook stotterde. Maar hij deed 't liever zelf dan zoo iets. Hij stotterde niet, maar z'n vergroeide dubbellip zat 'm erg in den weg. Toch had Jakoppie 'm gluiperig geholpen, op raad van Zeelt, met'n goed heel potje. Even tikte ie met z'n mes tegen den bodem, om te hooren of er toch geen barsten in waren; toen voorzichtig-bang z'n kappies er in uitglinsterend, goot ie er langzaam een dik-druipende straal donker-dampend vitriool over. De endjes deed ie op 'n tinnen lepel met zoo maar wat spiritus erop. Nou moest ie even naar beneden. Zacht-bescheiden vroeg ie z'n buurman of ie 'n oogenblikkie op de endjes wou letten.
De dikke Rozijn maakte zich rood-barstend kwaad met Benjamin, 't stotter-leeijongetje, die maar niet in z'n kop kon krijgen, dat 'n ruw heel steentje zes harde hoeken en vierentwintig ribben heeft.
— Wat-è versjtopt kemoug! — driftte Rozijn uitvallend in woedenden zangtoon, zwaar drukkend op elk woord. — Zes harde höék-kè hèt... 'n... heel stèèntje, door z'n diks,... door z'n plats... door z'n smals... verstaa־je? Nöh, Zeg nou na!... zés... harde... hoek-kie.. .ies.
Benjamin, sterk verlegen onder 't lawaai van Rozijn en de plotselinge kras- en bonkstilte om 'm heen van spraaklooze lijven, voelde z'n tong nog vaster zitten.
— Eé... ee... ee... eeeennnn... nnn.
— Daar komt de rasjmedaj 2) uit____Weet je wat, zing jij maar,
op wie-néér-lans-bloed...
Benjamin's tong zat genageld.
— Nöh!.. no-ó!.. En vóór zong Rozijn 't met valsch-rauwe stem: Een heel stéén... tje hèt zès harde hoe-oe-oe-kies... no-ó!... zing dan!...
Zenuwachtig schokkend zat Benjamin op de bank te grienen één hand diep z'n oogen inwrijvend, rond zwarte traan-kringen; toen langzaam afgehakt door zwaar gesnik met hik-huil-stem, zong ie op wien-neerlands-bloed-wijs Rozijn achterna.
— Een hèèl stéén . .. tje, het zès harde . .. hoe . . oé .. oé .. kies....
— Nöh! .. . en vier —
— En-vier-'n-twintig-ribbè....