83
van inspanning־, met zweet-vet op z'n hoofdje, in lage bukking van rompje over wiebelende bank, zuchtte ie onder 't platslijpen zwaar, bij elke tien wanhoops-halen éven uithijgend.
— Meneer Wurm, mot dat kleine mèssie ook geslepe worre, 't zit vol mit keepe! — vroeg ie moe, beklemd-ademend.
Wurm bromde iets. Zacht terug vroeg Jakoppie met z'n vuile hand aan z'n oor:
— Wa-at?
— Mit-je-neus-in-me-ga-at... ja natuurlik, de kleintjes ook; en slijp ze me niet rond, want bij god-dalle-mach-teg je ken ze betale,... voor jóu kóste neemt Merckelbach ze mee!
£ln zware hijging ging Jakoppie verder, onder hevig meegeschud van z'n tenger-uitgezenuwd karkasje.'
II.
Bij 't inkomen van juwelier Bresser was van alle kanten stilte gedaald. Moos Dieke, 'n piep-jong, pas uitgeleerd knechtje, vlak over Betsie Beer, die telkens met z'n voeten in d'r beenen zocht verward te raken, om, na 'n woedend uitgestooten ״swijn" ze weer haastig terug te trekken, had plots 'n vuil liedje gestaakt, dat ie onder miezige lachjes haar in 't gezicht had geschreeuwd, in vlug spattend speeksel van heetheid. Overal was eerbied gezakt in de stemmen, en tempering in 't geraas. Zacht-sprekend-bedeesd hadden ze geantwoord, achterelkaar, met hoofden dicht bijeengebogen. Maar zóó had Bresser z'n hielen gelicht, of uitbarstende stemmestijging joelde en golfde hem achterna. Overal feller geschreeuw dan straks, heen-en-weer gekakel en gevraag, met lach- en roepstemmen eronderdoor. Het doordreunende snijêrsgebons bracht 'n siddering onder den grond óver op alle tafels. Potten, flesschen en kruiken schudden licht mee in dreuning op kadans van snijgebonk. De klovers krasten er scherp-kermend tegenin, in snerping van schrille piepende krasjes. Het stokkengestommel en getik tuimelde over den heelen winkel. In alle hoeken rook 't zuur-scherp naar spiritus. Aan 't kleine tafeltje rechts bij 't raam, zaten de twee man-snijêrs op hun mal-hooge krukjes, hunne beenen éven aan den grond licht meeslingerend met bovenlijf. Broeiend was 't er, al stond de werkplaatsdeur wagenwijd open. Soms, bij buien, klonken alleen gekras, kerf-gekerm en snijers-gebons tegenelkaar in, onder vreemde stilte van allen.
De klovers zaten rechtop, net gekleed, als verfijnde arbeiders-heeren, enkelen pronkend in spier-wit borst-geglans en overhemden-gekreuk. Naast hun bakken glommen allerlei steen-witte en bruine spirituspotjes, waarin ze diepten met hun vingers om de steentjes van cementvuil te zuiveren. Bij juffrouw Eva's plaats en om de bakken der Rozijns, stonden enkele geslepen kristallen spiritusbakjes, wemelend van lichtvlekjes, zuiver diep doorschitterend in vonkende