IO DE GELUKKIGE FAMILIE EN EEN VOOR EEN.
katholiek die zich met een wilden haat keert tegen het verzachtende humanisme der democratische wijsbegeerte, en bijtend, angstwekkend-ironisch, maatschappij enmenschaard beschimpt; die zijn latijnschen oorsprong ten deele verloochent en zich hartstochtelijk onderdompelt in de graal-mystiek van Wagner. Neen, dit uitings-verschil kan niet slechts uit ras-onderscheid verklaard worden. Wanneer gij toevallig b. v. van den grooten heer uit Périgord, den zestiende-eeuwschen Michel Montaigne, van zijn vurig-spottende en innig-mensche-lijke essays afdwaalt naar Huygens' Trijntje Comelis, dan zal het verschil in levensspheer volstrekt niet groot zijn, want het zotklappende ongeluk, het Zaanlandsche schippersvrouwke rondzwervend in Antwerpen, roert langs den schouwenden geest van Huygens, diepe menschelijkheden aan, plat, ruw en benauwend-natuurgetrouw tegelijk, maar toch niet erger dan de buitengewoon ongegeneerdeMontaigne zich veroorlooft nauw-keuriglijk te beschrijven, met een Rabelaisaansche smeuigheid en sappigheid van woord. Platter en on-tuchtiger dan ooit Huygens het waagde, als gij b.v. leest Montaigne's essay over "de kracht der verbeelding",en u dan gelieft te herinneren de pagina's, waarop hij zijn ontmoeting te Vitry-le-Fran5ois beschrijft; hoe hij daar een man, Germaine, hoorde noemen door den bisschop van Soissons en op welke manier de hooggeleerde, groote kasteelheer van Périgord schijnbaar onnoozel, inwendig toch plagerig en spotzuchtig, nu met allergruwelijkst realisme de anecdote vertelt van een meisje tot haar twee-en־twintigste jaar maagd, dat plotseling bleek, door een hachelijken sprong, een jongen te zijn. Dit, nog half-middeleeuwsch hoewel prachtig gekuischt Fransch, waarin schunnigheden staan geboekt die alle, hoogst-fatsoenlijke Hollandsche dames en heeren kachelrood kunnen doen blozen, dit Fransch van Montaigne, èn Huygens' Trijntje, hebben ondanks sterk ras- en geestverschil nog allerlei alge