I
HERMAN ROBBERS. - DE GELUKKIGE FAMILIE EN EEN VOOR EEN.
Door een eigenaardig toeval las ik den gezins-romanr. van Herman Robbers onmiddellijk na eenige hoofdwerken van Villiers de 1'Isle Adam te hebben bestudeerd; ik schrijf "bestudeerd", wijl een auteur nimmer gelijk een leek een boek leest alléén „voor zijn genoegen". Hij ontleedt en vergelijkt altijd taal, stijl, de kracht der plastiek, de zuiverheid der beeldspraak, de compositie-verhoudingen, de psychologie, den dialoog en de verhaal-ontwikkeling, ook al is hij absoluut niet van plan een artikel of studie aan het in zich opgenomen werk te wijden. Waarom nu een eigenaardig toeval? Omdat op niet wonderlijker wijze de verscheidenheid van literatuur-ideaal, — niet te-verwarren met ideaal-literatuur, — en menschelijke innerlijkheids-beschrijving had kunnen uitkomen dan door het onmiddellijk achter elkaar leven in zulke tegengestelde spheeren van arbeid. Bij Robbers in de spheer der doodnuchtere, schijnbaar vlak-geprojecteerde, woelige Amsterdamsche drukkers-familie, bij Villiers de 1'Isle Adam in de oud-historische sage- en sprook-spheer van zijn verrukkelijk-phantastisch en visioenair beschreven droomland. Er lijkt geen grooter uitings-ver-schil denkbaar, een verschil dat niet alléén geboren werd uit ras-tegenstellingen; bij Robbers het psychisch produkt van een hollandsch protestantsch burger, die onder den invloed geraakt der socialistische levensbeschouwing ; bij Villiers de 1'Isle Adam het geestelijke voortbrengsel van een verfijnd-aristocratischen, Franschen