DE GULDEN SCHADUW.
o Leie en land, voor 't laatst gewonnen en verloren, en droef van mijne liefde, en schoon van mijn geween.
Gevolgd door:
o Lage Leie, — en 'k zie, bij 't zilver-zingend rechten der riemen, 't donker beeld op fenklende' avond gaan der maagden, onbewogen-pal ten platten plechte, en 't monklen om haar blank-bebronsde kone staan.
Zij varen. Om haar neigend haar zwijgt trage 't gonzen, dat tallemt op haar mond, van 't schrompel avond-lied; zij zien me, en 'k zie, de lijn der kone keerend donzen, waar, grooter dan haar oog, m'haar bleeke blik bespiedt.
Tot waar ze, op schemerende scheen aan wal gestegen, een hoogren einder van haar rijzend beeld bevaên, en, schuin de kruiken die ter kromme heupe wegen, al wiegend naar de late rij der maaiers gaan.
En dezen, 't nijvre lijf den donkrende' oogst ontrezen geweldig, en den dubbel-welv'gen romp getoond, al wisschend 't gouden zweet dat glimmert op hun wezen, staan wijlend om den zuivren dronk die 't werken loont.
Karei van de Woestijne is een der merkwaardigste dichters van dezen tijd. Ge moogt U er alleen over verbazen dat Vlaanderen een heerlijk kind-dichter als Gezelle en een wrange, moeë, melancholieke verfijne-ling als Van de Woestijne kon wrochten, twee zóó verschillende vruchten van één bodem.
80