DE GULDEN SCHADUW. 78
Ge meent vooral te zullen hooren vormstrophische kunstvaardigheid, in verfijnde rijm-techniek bewerkt. Ge meent dat de wrochtëlijke ineenknoopingen van zijn soms troebele verbeeldingen en de moeizaam-zwaarzuchtige gang van zijn metriek en versbouw, te log drukken en pletten op uw ziel, uw zenuwen vermoeien en heel uw wezen stram aanspannen en dwingen tot een tè nauwkeurig luisteren en bepeinzen?
Toch zeg ik u, hoor naar deze innerlijke muziek van het woord. Verwey heeft er niet voldoende de staege schoonheid van beseft. Het is geen drang tot levens verzinnelijking alleen in Van de Woestijne en geen alleenlijk zoet spel met maat en harmonie, door de zinnen-schoonheid vooral gewekt; het is geen verlokkende en misleidende vorm-driftigheid slechts, gekoesterd in een perioden-golving en stro-hengang die rhythmisch al ons gevoelen beheer-schen, noch een klankrijk gejoedel met welluidende adjectieven, maar het is vooral muziek zijn woord, dat door zijn visioenen en zangen, verbeeldingen en ontroeringen heen gestroomd leeft. In Boutens, het mystisch-vergeestelijken, in Van de Woestijne het lyrisch-muzikale van menschelijke ontroeringen en gepeizen. Zijn vers-thematiek is vooral zeer bijzonder, vaak geheel onbewust zuiver muzikaal van doorvoering en exposé.
Geen dichter van heden heeft zooveel polyphonie in zijn strophen als v. d. Woestijne; zoo veel dat uit den schijnbaar-dissoneerenden wirwar van beeld en rijm naar een hoogere schoonheids-oplossing streeft.
Over alle daken bloeit mijn bleeke wake; Alle sterren toe reikt ze, strak en moe.
Baart dan alle bangen steeds een nieuw verlangen?