DE GULDEN SCHADUW. 75
en in dé hoede van uw deemstren, o Gedachte, ééns, als een schoone vraag, glim-lachend heen te gaan.
.... ״der welv'ge melk die ront, van roerig licht om-maald". — Eén zoo een regel al karakteriseert den, in zinnen-schoonheid geestelijk onderduikenden mijmer-aard van dezen zanger. —
״Waar zoel een geur van peren draalt". — Dat is kostelijk. Men moet het ziels-gevoelige tot in hooge zuiverheid van ontroeren weten mee te geven aan het woord, en zoo fijne taainuancen betasten om zóó innig en diep-suggestief een woord te vinden als in dit verband het woord ״draalt".
In zulk een woord is heel de atmospheer van het peer-geurige gevangen. Zoo een geur draalt inderdaad; kan niet weg; hangt, zweeft en zuigt zich aan en om alles; beleeft met haar zoele zoetheid alle dingen in het huis, ״draalt" voor ze wègkwijnt. Ge kunt heel dit vers in al zijn onderdeelen nemen. Het is zoo rijk, zoo door-beefd van ingehouden levens-zang. En zoo scheemrig werd alles en toch zoo licht. Zoo ziet ge wel, in vreemde kleur-wisseling en angstige ver-ontwerkelijking van de objecten, schilderijen bij avondlicht. Ook dat doet zoo vreemd de dingen wijken. Zoo ontroeren veel verzen van Van de Woestyne.
Zoo, zijn: De Rei der Maanden.
Ik bind u binnen 't woord, o Jaar, gelijk de boom u binnen 't harsig barsten bindt der harde schorse; gelijk, alnaar 't getij ze geeslen zal of schorsen, u van zijn vloeden spoele' of keetnen komt de stroom;
gelijk de wind u vat in 't wervlen van zijn norsche geweld, of in den duw van 's zomers lauw geloom; gelijk de zon, die, waar uw reize keere of koom', in 't midden van den kreits haar toortse staat te torschen.
Ik bind u binnen 't woord, de mate en het getal, dat, binnen 't dansen der cadans éen en verscheiden, dat, binnen 't veeren van de rythmen en hun val,