INTERLTJDIËN. 67
II.
De hier gebundelde Gedichten beschouwt de auteur en hij wenscht dat men ze aldus bekijke, als een spel, — hetgeen den zin aangeeft van den titel waaronder dit boekje verschijnt — een zich vermeien der verbeelding, overkomen tusschen de boeken: Het Vaderhuis, De Boomgaard der Vogelen en der Vruchten, Het Huis van den Dichter, en de verzen, die het hoofddeel zullen uitmaken van Het licht der Kimmen, een bundel in bewerking, — reeksen die onderling verbonden zijn door ééne leidende lijn van leven, gevoelen en denken, waar deze Interludi'm geheel buiten staan.
Zoo wil het de poëet!
Karei van de Woestyne is in het Vlaandrenland de bekendste, zoo niet de meest gelezen en beminde dichter. Zijn werk wacht op een grondige behandeling. Want deze Karei van de Woestyne lijkt in zijn verfijning en in zijn oerkrachtigheid even bijzonder en eischt daarom een zeer gave ontleding en saamvatting. Deze Interludiën zijn geschonken als een soort van verpoozing der verbeelding. Maar hoe weelderig en blank en hoe steigerend van woordmacht zijn zulke gedichten. En welk een breed- en machtigheid in de visioenen.
״Zij stonden, waar 't geklonken staal ze bond; hun loensche blik, binnen den boog van strakgespannen nek en 't hangend loomen van hun maan, verzwaard van stoll'ge golpen bloeds; — zij stonden aan de kribben, roereloos van schoft en krommen hals en rugge-diept; de harde kaak gebeten van 't gebit dat korf den mond-hoek; de onder-lippe laag aan hoek'ge tanden en de slijm'ge tong; nauw huid van schouder en van bil ontroerd van rilling; de één-hoom van den voet gerecht op teen-hoek, maar die niét te stampen dorst.