III.
KAREI, v. d. WOESTIJNE. - I. AFWIJKINGEN. — II. INTERLUDIËN. - III. DE GULDEN SCHADUW.
I.
Vóór de mensch tot kennis kwam, bezat hij, tot proefveld waar hij den rijken wasdom der gemeenplaats in zaaien zou, zich zelve. Dit eigendom was een braak land vol harde keien en vol slakken die, zooals men weet, belachelijk-gevoelige hoorntjes hebben, daar
ze het leven waarnemen____Als gij zult trachten, lezer,
in deze laat-komende eeuw geboren, u eenigszins Adamisch te gevoelen, zult ge wellicht in dit boekje, als in een reisgids leeren, dat gij niet de eerste waart, om u aan zulke proefneming te wagen. De schrijver van deze stukjes (bedoeld is Afwijkingen) weet zich zelf te zijn een voor-historisch proefveld — men ontdekt er nog alle dagen! — vol onverduwbare en weinig voedzame keien en waarlijk־al-te-gevoelige slakken. En hij is er haast fier — om.
Met dezen ietwat omslachtigen stand-der-gedachten, steekt Karei van de Woestyne van wal in zijn Afwijkingen, een merkwaardig boekje. De schrijver voorziet zijn bundel niet van een In-, maar van een ״Binnenleiding"; komische fijnigheid van uitdrukking. Opgedragen is de bundel aan Aug. Vermeylen.... "deze asch, mitsgaders eenige genters, van den dagelijkschen brand des lichaams en des geestes". Ook zeer weidsch en zeer breed-van-gebaar.
Deze verhaaltjes, mengeling van alles, visioen, ver