56 HET DURE MOEDERSCHAP.
zeer klankslepend schoon, als de articulatie, de dictie, de woord-saamtrilling, luid en zilverend van hooge klinkers, gelijk bellen en kristallen roemers, waartegen aangesnerpt wordt met den nagel, of brekend en accoord-achtig harpend en dooreenritselend van klank de medeklinkers, met zoete of sterke stembuiging, omwending en kanteling van een schoon geluid, half gezongen en sonoor gezegd worden. Zij heeft het muzikaal-rhythmische Fransch, het gevoel voor het smeltend en slepend ineenvloeiend taalschoon. Zij gaf het lichte zweven van het woord op de stem vóór het losgelaten wordt, het zingend doen dóórklinken van vocalen, het als kleur-tonen tegen elkaar doen werken van consonanten, het sensueel-melodische, de muziek en de zoete bruising der latijnsche vorm-bloeiingen van perioden. En zooals de fran^aise-zangeres Julie Hek-king het Fransch spreekt, zoo schrijft Sand. De allerfijnste nuance van ieder woord, iedere letter voelt ze en geeft ze weer. Het is een verleidelijk klank-koesteren van de lenige en trillende gestalte der woorden, een teeder betasten en omlijnen van het klankvolume om iedere lettergreep, een dynamische gevoeligheid voor de innerlijke schoonheid der woord werkingen, de plastiek, het rhythmus, het tempo. Als van een zingende alt-viool zoo vloeien de woorden inéén, vibreerend, heet, licht, »gloeiend, weer verkoeld en opnieuw kleuren uitschietend of onderscheppend. Dat fransch zingen lijkt van een verrukkelijke taai-zinnelijkheid.
En toch, en toch is het suikerwerk dat verveelt, verveelt omdat het niet leeft, geen adem uitdampt, niet trilt en niet schokt van menschelijkheid. Daarom is de boeren-romantiek van Augusta de Wit zooveel schooner en dieper.
Ik heb altijd Augusta de Wit gehouden voor een groot talent, maar wat koel en stug״ wat wreed-intellectueel, van een verstandelijke gracie vooral. Zelfs in het schoo-