54 HET DURE MOEDERSCHAP.
wreede tronie. Zijn pruim besmukkelt hij als een nufje een besuikerd flikje. Zijn doorbarsten en grimmige werk-knuisten ruiken niet naar versche aarde-lucht, naar hooi, naar gras, naar landgeuren, maar naar idyllische parfum en salon-liflafjes. Zijn breede mond is niet barsch en stug van woorden belegerd, maar kakelt welluidend-slepend mode-fransch, het mode-fransch van George Sand, waar de hardvochtig-beeldende, krasse en pronklooze Stendhal, de groote man der Chartreuse al fijntjes mee spotte. — Alles wat Augusta de Wit, als vrouw-schrijfster trekt, pakt, ontroert in lucht, landschap, zwoeg-beweeg, goud-gloeiingen van zon-brandend hooi, lichtkreten van dak-kleuren, warmte-wasemingen van de violette, nèdonkerende zomeraarde, silhouetteering van mensch tegen grond, tegen avondlucht en morgenzilver, — gaat George Sand voorbij in haar landleven-schildering. Die kleedde de elegie aan met fijn-literaire strikjes en lintjes, liet de flirtation dansen tusschen "aesthetische" taal en problemen-moraal. ~ Haar psychologie was lyriek, haar descriptie lyriek, haar dramatiek lyriek, en wélke lyriek! Een weefwerk van meeningen en zoetelijke ingetogenheden of een feministische uitspuiting van strekkings-zedelijkhedens.
Augusta de Wit geeft een elegie, zoo modern-naturalistisch, d.w.z. zoo hel en zuiver van dooreéngevloeide ontroering en waarneming, en bij brokken zoo wrang van levens-echtheid en levens-jammer, dat ge het leven zelf meent te grijpen in de smartelijke donkering van al zijn tragische, duister-gloeiende ondertonen.
Het helle, zuivere er in, vooral van de levens-kleur, is als een van zon doorgloeide oranjevlag, waarin de kleur-gloed gelijk een zon zelve ücht uitdampt.
George Sand geeft een opgesmukt besuikerd plaatwerk van de landelijke realiteit, knusjes en galant, en flankeert de huilerige druipstèenen Muzen, — elegie-