54 DE GELUKKIGE FAMILIE EN EÉN VOOR ÉÉN.
maar in de spheer van een onbenullig, dapper-doend, aristocratisch dandy-typetje. Ook wou hij ons geven zijn portret; daartusschen weer de sóórt die hij als poenig heertje vertegenwoordigt. Dit alles wou hij saamdringen in twéé zinnen waarin de details hun beeldende, zielkundige en observatieve werkingen moesten doen. De fout ontstaat alleréérst door de onevenwichtigheid der zinsdeelen en door de schijnbare nuchterheid der waarneming, die, in verband met de situatie: — een zeer heftige scène tusschen Piet Baatz en zijn jonge vrouw Noortje, waarin echtgenoot's kwasi-manneüjke onbeschaamdheid zou uitkomen, — zich dadelijk had moeten betoomen. Baatz steekt een sigaret op. Waarom nu uit een "zilveren" koker? Overbodig. Nog overbodiger de vermelding van het "vergulde mondstuk" dat hij "tusschen" de lippen steekt waar het "even zacht glimmerde"; ook overbodig de vermelding dat ze "dun" is. Ook in dit verband overbodig de vermelding van het "koffie-bruin" der colbert. Dan het leelijke "vervolgens" en "vingerde hij naar een doosjelucifers", dat alweer als "klein" gezien wordt. En waar zou hij natuurlijk anders heen moeten met het vlammetje dan naar de punt van zijn sigaret ? Toch is er in het saambrengen van deze overbodige details iets dat aan denzelfden scheppenden geest ontspringt als waaraan Croes, Jeanne, Emma, Juf en Theo hun onstaan te danken hebben. Het is dezelfde geest der omwoelende, typeerende, menschelijke en diep-indringende psychologie, die ook in zulk soort beeldingen uiting zoekt. En hij lijkt nergens toevallig aan het werk. Overal en altijd stoot gij bij Robbers op deze innerlijke eenheid van gevoel en waarneming. Het leidt juist tot de breedsprakigheid, de overborreling, de vaak afmattende detail-uitvoerigheid waarin de observatie niets loslaat noch de psychologie, de dialoog noch de stemmingsbeschrijving. Omdat in Robbers, in een vurige, alles-aangrijpende levens-hartstochtelijkheid telkens óp-
4
II