44 DE GELUKKIGE FAMILIE EN EÉN VOOR ÉÉN.
in stijl, te zien geplaatst bóven de z.g. nuchterheid van anderen, die innerlijk honderd maal méér betee-kenen. Neem b.v. de valsche woordzwierigheid en voos-pronkende taalweelderigheid van Couperus in zijn fantasmagorische voortbrengselen. Natuurlijk worden deze door de meeste menschen vér boven de nimmer-pralende, zooveel opener en eerlijker taaluiting van Robbers geheven. Het gouden opsmuksel van den één, de woordkermis-cierselen en het opzichtig-orientale, echter zonder eenige levensverdieping en geestelijke verinniging neergepend, met een virtuose flodderigheid van stijlvormen, lijkt zooveel méér dan de simpele, onwoordkunstige woordkunst van Robbers. Neem het zuur-schampere van een Frans Coenen, die zich met zulk een duldelooze zelfingenomenheid, gaandeweg dé "ironie" van Holland is gaan voelen; neem den boosaardigen eigenwaan van dezen dufEen "cynist" met de houten ziel eens schoolfriks en de bitse vinnigheid van een spichtige pijpsche burgerjuffrouw, en ook dié zal door den valschen schijn eener valsche superioriteit in stijl en taal, als iets waardevollers, diepers en vooral geestelijkers beschouwd worden dan de opene, rake, gulle, toch veel scherper en sarcastisch-insnij dender uitingen en levensaanvoelingen van Robbers. Want niet alleen als mensch-schepper is Robbers zooveel belangrijker dan de z.g. meer speciale woordkunstenaars, maar ook als uiter. En daarom vind ik een beschrijvings-ontleding van Scharten over den mislukten aanvang van Robbers' Gelukkige familie zoo schrijnend en onbillijk. Dergelijke ontledingen kon Scharten met nog veel méér gemak toepassen op de schrijverij van Coenen, Couperus en vele anderen.... die toch zoozéér als meerderen, als z.g. taalkunstige verfijnelingen bóven Robbers worden gesteld i). Be-
*) Eerlijkheidshalve dien ik in dit verband te erkennen dat Carel Scharten in De Gids, indertijd een geheel vernietigende critiek