28 DE GELUKKIGE FAMTT.IE EN EEN VOOR EEN.
lijkt juist, dat zij deze niet weet op te wekken. Daarom is hier ook geen psychologisch verband te zoeken tusschen bespottelijk en onoprecht dames-humanisme van soep-kooksters en gort-uitdeelsters, — in benauwde gaarkeuken-lokaaltjes, een goor bijééngeklonterd zootje kinderen die niet viesjes de neuzen afwenden van walmende reuzellucht, voederend, — en een meisje uit den gegoeden stand, dat haar maatschappelijke verveling en liefdes-ontgoochelingen wreekt op groote of kleinere porties raapstelen, met verwoede mensch-lievendheid uitgedeeld. Bij haar wordt dit streven door Robbers als een niet-intrinsiek levensdoel voorgesteld. Hoewel fijner en intuïtiever van geest dan Jan Croes, staat zij tegenover vele verwarrende levensuitingen, even onthutst en onbeholpen als haar vader. Tegen de, zekere maatschappelijke rechten eischende, werklieden van zijn drukkerij, barst hij onstuimig-wrevelig los, wijl hij niet begrijpt dat zij hèm niet begrijpen. Hij had altijd groote vreugde beleefd aan den omgang met zijn ondergeschikten. Robbers schetst hem als een patroon zonder uittartende hooghartigheid of opschepperige gezags-overheersching. Integendeel, hij was altijd breed-joviaal en familiaar met ze geweest. Van zijn oudste werklieden kende hij de vrouwen en de kinderen; hun huishoudelijke lotgevallen had hij, op een afstand, meegemaakt. Deze mannen, door hem beschouwd als medewerkers in zijn bedrijf, stonden nu met jongere krachten tegenover hem, hoonend, uitdagend en wrokkend; dat gaf hem de grootste smart. Op een ander levensplan onderging Jeanne dezelfde droeve ervaringen. Diep, diép eenzaam gaat dit naar liefde en teederheid hunkerende kind door het bestaan. Wat een broos menschenschepseltje heeft Robbers van haar gemaakt! Ook zij verstaat de mannen niet. Het zachte hunkeren naar echtgenoot, kind en gezin wordt van buitenaf allicht aangezien als een gezondheid- en lichaamskrachten roovende, half-gesmoorde hysterie