IO DE GELUKKIGE FAMILIE EN EEN VOOR EEN.
de vruchten, de bloemen uit den grond en van uit de volle aarde alleen het hemellicht opvangen. Zoo lijkt het. Men mag daarom gerust aannemen dat de beeldende macht van Robbers' innerlijk menschenzien niet uit het Flaubert-recept gegroeid is. We betwijfelen het althans sterk, al dringt zijn psychologisch procédé wel eens schijnbaar naar de onpersoonlijkheids-theorie van den Franschen meester. Robbers staat tegenover geen zijner figuren als onbevooroordeelde en onbewo-gene beschouwer. Hij ziet zijn menschen episch, d.w.z. van zijn eigen scheppenden geest uit en maakt ze dan voor zijn eigene en onze waarnemende zinnen tot werkelijkheid. Hij bootst niet na, omdat er door geen enkel kunstenaar iets na te bootsen is uit het "leven"; omdat men grof-gek doet tegenover zijn "zien" het "leven" te stellen als iets objectief bestaands,
wel zichtbaar voor óns.....maar niet voor hèm. Over
dit feit heb ik mij volledig uitgesproken in een interview met André de Ridder, in Den Gulden Winckel van Januari en Frebuari 1915. In ditzelfde interview, — dat plots wel eens blijken kan een rijke bron te zijn voor meeningsdiefstallen, zelfs bij zich erg voelende "critisch-philosofiische" vernuftelingen & la Frans Coenen, — Het ik uitkomen, volledig wat ik versta onder epos, in verband met mijn „ Jordaan" en ander episch menschsehep-pen. Ik heb in dit onderhoud juist op den voorgrond gesteld hoe groote dramatische romantische werkers, telkens menschentypen schiepen, die met de z.g. werkelijkheid niets uitstaande hadden. Zij gaven eerder symbool dan persoon, en hun phantastisch aanschouwen was een scheppen van zielen, van binnen uit. En schoon nergens hun geschapen schepselen bestaan, geen Hamlet, geen Julia, geen Vautrain, zijn hun, niet aan het "leven" ontleende, "slechts" gephantaseerde, "fictieve" menschen, grooter, hechter werkelijkheids-verschijningen dan de "realiteit" ze zelve "oplevert". — Zij scheppen de soort, de groote algemeene, waarin alle gradueel-