ULIA.
geteem. Maar dan volgde ik weer de vrouw, het meisje dat worstelt met haar liefde. Dan is alles bijna heel innig, heel kiesch en toch levenswaar en levens-zwaar. Werkelijk, ik heb nooit kunnen denken dat mevrouw De Jong tot zulk een kracht-in-beelding, tot zoo een gevoelige woordvoeging, tot zulke taaigrepen en zangrige zins-wendingen kon geraken.
Zoo antipathiek als haar Multatulachtig paradoxen* gerammel is, haar tendens-meening, zoo sympathiek en doorhuiverd van een innige distinctie en fijne kiesch-heid is haar spontaan beelden der schoonheid van het moederschap. Daarin en daarin alléén herken ik de lévende vróuw, en niet in de mallotig-George Sand-achtige zins-cadansen, als rhetorische gezwellen onder de troebele gisting van onklare voorstellingen ontstaan, veel fraais comisch ontcierend. Wonderlijk, hoe raak zij soms haar zinnen smeedt als het maar het liefde-innerlijk, de ontroeringen van de vrouw en niet van de strijdlustige feministe geldt, en hoe stug de overgang plots komt midden in het zuiverste psychologische zins-deel, midden in objectieve beelding, naar het verstandelijk-rhetorische en polemisch-feministische, al de figuren met een schemernevel van debatwoorden omgolvend. Dan is er alleen in haar levend de journaliste, soms scherp, vlijmend-vernuftig, advocaterig spits en dor van betoog, gaat er over haar taal een foliantengeur,is er een zeer overwogen, zeer beredeneerde doodelijke strakheid en ziekte in het bewijzende woord, klinkt er een sombere, snijdende, hardvochtige toon en verloopt plots alles in trieste rheto-riek en duldelooze vergadering-bravoures. Dan is iedere regel mis en er naast; is beeldspraak op beeldspraak valsch en van een verstandelijke koelheid die irriteert en ontstemt. Dan ondergaat haar taal een werking van het gefolterde intellect, die ieder adem-tochtje leven wegslurpt. Dan is er de tendens op haar onuitstaanbaarst, niet onuitstaanbaar om de even-
145
ii