UUA
en moedei in de immense woeling der zengende waereld-stad, alleen gediagen op de diepe ontroering van het verlaten-worden door den zinlijken Vincent, dan zou dit boek een pracht-roman hebben kunnen worden, gaaf en klaar, vol heimlijke, tragische schoonheid en menschensmar t.
Nu is er een stuitend, valsch-ontroerend bijmengsel van feministische critiek en rhetorische, haantje-de-voorste-achtige, snerpend-polemische luidruchtigheid. Het dramatisch relief der figuren raakt weer vervlakt onder de tergende tegenwerking der speechen. — En daarom nu moeten wij ons tevreden stellen met fragmenten-mooi, en een vaak schoone uitweving van vróu-welijk gevoel.
O! Soms moest ik het mij zelf bekennen, zei ik mij zelf: wat een brandend, chaotisch-dreigend en woest-sterk temperament heeft deze vrouw, wat een vlammend brein, wat een uitslaand leven; wat een stoeterij van visioenen en gedachten, wat een lichtende en kleur-pronkerige cavalcade van ideeën en maagdelijke gedachte-fijnheden dooréén. Wat is er een woeling geslagen in dat hart, dien geest, en hoe poogt ze, moedig, kalm zelfs te ontwortelen wat haar leugen en levensbedrog lijkt. Maar dat alles is meening-zeggerij, en niet met het zielevocht gedrenkt, en niet tot emotie gerijpt, tot de ontroering die kunst schept en gelijkelijk dóet ontroeren. Maar dan volgde een pagina met zooveel uitgesproken fijn gevoel, fijn waarnemen, fijn verweven van innige dingen, met een zucht van de ziel neergegleden naar den afgrond van geheim overpeinzen, dat ik weer stil werd en in mij de conclusie voelde aarzelen: toch een zeer bizondere vrouw, en ook een vrouw van innig innerlijk leven, al is haar kunst zeer onzuiver gemengd met het troebele deel van haar strekkings-inzichten. — De ״suave harmonie" stootte er mij weer uit. Even zag ik het weekst״weeke Borel-
144