liua.
luik. Al haar "menschen" zijn redenaars van de bovenste plank. Gunthard kakelt als een über-professor. Tante Barbe als een vrouwelijke Jaurès-Brugman. Cosse als een spectatoriale, aan geeuwhonger lijdende proponent, die nergens beroepen wordt. Vincent als een Boedhist-bohémien. En I,ilia zelve, de innig-gevoe-lige en smart-geslagen meisjes-heldin, preekt als de spiritueele vrijster van een koloniaal die op afvaren staat. Het is daar, in dat slechte gedeelte van het boek, één groot debat, een slachterij van meeningen. Ze verdrinkt letterlijk haar figuren in de speechen en toasten. Mamzei Iyilia, met al haar smart, heeft toch altijd nog lust om te speechen; tante Barbe, met al haar verhevenheid, heeft toch altijd nog lust om te "kakelen"; Cosse, met al zijn mensch-verachting, heeft toch altijd nog
lust om te debatteeren. En____honni soit qui mal y
pense,.... als de kouseband van haar rhetoriek zoo erg in de modder sleept, dat zelfs een straatdeern er zich voor zou hebben geschaamd, komt haar Lohengrin-Gunthard en bindt hem op met gracelijke kieschheid en verdwijnt in ridderlijke schimmigheid. Op de oogen-blikken, dat ieder ander mensch stom zou zijn van smart, angst, ontroering, indolent van ellende en akeligheid, werken in haar de spreek-instincten, praat ze door; eeuwig praten zij, en de andere "figuren". Een praat-roman, over kunst en moederschap, godsdienst en mystiek, positivisme en____moederschap,
kunst, lit era tuur, kunst, moederschap, kunst.
Door al de duldeloos-lange gesprekken, maar vooral ook door den rhetorischen toon, bant ze alle atmospheer om de menschen heen, die zij toch levend voor ons wil brengen. Het fraaiste is wel, dat in al deze gesprekken toch Cecile de Jong van Beek en Donk leeft. De meest uiteenloopende typen spreken in denzelfden toonaard; één soort kleur van betoog, één soort argumenten-groepeering, één soort bewijsvoering. En ieder dezer
i4i