IO DE GELUKKIGE FAMILIE EN EEN VOOR EEN.
king en veruiterlijking der kunst. Van Eckeren meent dat het scheiden van het innerlijke (wat dan het beschrijven waard zou zijn) en het uiterlijke (wat slechts als ensceneering dienst doet) juist gescheiden gedacht, vooral een gebrek aan wijsgeerig inzicht bewijst; hetgeen voor mij echter nog het meest voortvloeit uit een onwaarachtig of liever zeer zwak kunstenaarschap. Ter diepere en juistere waardeering van den "realistischen" arbeid van Robbers tegenover de z.g. verbeeldingskunst, den verinnerlijkings-drang, wil ik nog eens, van louter geestelijken kant, weer anders meen ik dan Van Eckeren, wijzen op de psychische functies die bij het scheppen in werking worden gesteld.
Al het in ons opnemen is reeds een daad van voorstellen, heeft Schopenhauer laten uitkomen in zijn aangeving der verhoudingen van het ding op zichzelf en de verschijning. Ik wil hetzelfde beweren van ons waarnemen, van onze observaties als kunstenaars. Héél ons z.g. "eenvoudig" waarnemen is reeds een geestelijke introspectie van het waargenomene, zonder dat de menschen zich dit concentrische gevoels- en gedachten-proces bewust worden, wijl het onnaspeurbaar snel onze hoogere mentaliteit doorloopt, en daarom ook voor de oppervlakkigen zich voordoet als een afgerond zintui-gelijke reflex. Dieper beschouwd echter is iedere uiterlijke waarneming reeds een innerlijk zien, omdat de geest, het kennend subject, bij elk mensch zich direct tusschen de zinnen, den zintuig-indruk en het waargenomene indringt. Terwijl de zintuigelijke waarne-mings-prikkel physisch werkt is de schouwende geest die den prikkel ondergaat niet meer lichamelijk, in artistiek observeerenden zin, zélfs transcendentaal te noemen. Omdat het aanzijn der dingen, van de waarneembare stoffelijke waereld uit bezien, zich altijd op zeer gebrekkige en beperkte wijze aan ons diepere kennen openbaart, heeft dat kennen zich een eigene organisatie