IO DE GELUKKIGE FAMILIE EN EEN VOOR EEN.
bestaat tusschen het uiterlijke en het innerlijke. Inderdaad zijn de weergeving van het leven naar den stof-felijken verschijningsvorm, zijn uiting in de materie én de innerlijke gemoeds-beschrijving, gelijk ikzelf herhaalde malen met klem mocht betoogen, nimmer te scheiden. En inderdaad duikt het schijnbaar overwonnen misverstand met al zijn jammerlijke en verwarring-stichtende dwalingen weer in onze kunst-kritiek óp.
Wat geschiedde er?
Ik was van den prachtigen droomerphantast, van den romantischen visioenair, den mystisch-lichtende en innerlijke, afgedwaald naar den uiterlijken werkelijkheidsbeschrijver van eind negentiende-, en begin twin-tigste-eeuwsch gezinsleven, den boedelbeschrijver eener Amsterdamsche drukkersfamilie. Het ontpralende lot had mij heimelijk een krenkende ontnuchtering bewaard. Ik voelde mij ongeveer als een toerist die, na pas een Griekschen ruïnen-tempel te hebben aanschouwd, door een onverhoede zwenking van den gids, plots enzon-der overgang een duf achterbuurtje werd ingelokt waar het afgrijselijk armoedig naar gestoofde kool riekte.
En toch, en toch, ondanks het enorme verschil van beider kunst,.... de realist ontroerde mij niet minder hevig dan de prachtige woord-beeldhouwer en romantische idealist. En hierin openbaarde zich juist,— voor een ander allicht een ontdekking, voor mij slechts een bevestigend experiment, — het feit, dat monistisch beschouwd, het geheel-en־al onverschillig is van welken kant men het leven aanpakt, wijl men immers langs alle wegen tot de kern ervan kan indringen, als de ziel en de scheppende geest van den kunstenaar slechts over potentieele uitingskracht beschikken. En deze leeft nu, in het realistisch-psychologische werk van Robbers en in het meer romantisch-psychologische van De Mees-ter's ״Geertje" en Ina Boudier's „Armoede" éven sterk als in het metaphysisch-idealistische van Villiers.
Vanzelve zijn wij hier weer gekomen op de verinnerlij•