134 STORM.
Zulk een regel: "het grauw gebroed der aarde don-d'rend maledyt" is van een kostelijke gezwollenheid, en zoo koud-rhetorisch, dat de schrijver zelf ermee verlegen moet zijn. Om te geraken tot een wezenlijke verhevenheid bij zulk een breedheid van woord, moet allereerst de innerlijke geest op zijn hoogst zélf in den dichter leven. Worden de woorden door dien geest niet geraakt, dan is het een hol spel van klanken dat lachen doet om de machteloosheid. Dat "dond'rend maledyt" proest los als een vreeselijk poëtische Bilder-dijk-verkoudheid. Naast zulke poëzie behoort de kwis-peldoor te staan. Ook de "veelvuldige bliksemflitsen" zijn kostelijke rariteiten.
En toch, toch zou ik niet kunnen verdragen, dat ge Verhagen te min aanslaat. Soms heeft zijn woord een wezenlijke teerzinnigheid, bij sterk rhythmische zuiverheid. Soms is er wezenlijke kracht die zich uit de koude opgeschroefdheid losgewerkt heeft. Soms is er een weekheid in zijn taal, die verbaasd doet luisteren. En men voelt zeer stellig: de fijne nuanceeringen in de muziek van het woord kent en ondergaat hij. In de zesvoetige jambiek, den Bilderdijkschen allexandrijn, heeft hij blijkbaar gezwelgd, al zal hij dezen rhetoricus ver van zich werpen. Maar de hexameter van de antieken is zijn lust en zijn leven. Het heroische vers waant hij voor zich geschapen. En toch, hoe zwak is zijn verhaalkracht nog. Ik zei reeds: een dichter van dezen tijd, die weer met oud-mythologische figuren en allegorieën natuurverschijnselen verzinnebeeldt, staat geheel anders tegenover het allegorisch materiaal dan de oorspronkelijke Griek voor dezelfde natuurverschijnselen. Déze schiep de geweldige vormgedrochten zijner verbeelding uit eigen innerlijke angsten, ontstellingen of jubelende hartstochtelijkheid, gene doet het uit een cerebraal kennen, zonder het innerlijk doorleven. Tenzij de oorspronkelijkste verbeeldingskracht het geheele materiaal omschept tot een geheel oor-