VI.
AUGUST VERMEYLEN. -DE WANDELENDE JOOD.
I.
Waarom ontroert ons altijd zoo diep de menschelijke geheimenis van de legende? De sprook is een vorm van verdichte werkelijkheid, welken we meestal waardeeren als een met verfijnd bewustzijn toegepaste gedachten-sijmboliek van moraal of levensbeschouwing. De mythe lijkt een fijner droomweefsel van de volksziel, klaar-Hjker een cultuur-periode van menschelijke ontwikkeling verdiepend of voorstellend. Ik erken, dat slechts mijn subjectief gevoel een intuïtieve begrenzing geeft aan al deze dingen: allegorie, mythos, sage, sprook, legende. Maar ik zie al deze dingen als zeer verschillend, ondanks hun gemeenschappelijke kenmerken. De mythe is b. v. wel een volksoverlevering, maar ze mist het ontroerend-sprookjesachtige en het stille van de legende. Ze is meer verhalend van cultuur-groepen dan van menschelijk ziels- en gemoedsleven. De sage is meer episch-dramatisch, een ver-idealiseering of ver-angstiging van gebeurtenissen, vreemd en fabelachtig, woest van verhaal-groei, grillig en wild als de oerverbeelding der eerste volkren. De allegorie is verzinnebeelding van gedachten- en gevoelsvormen, een saamvatting van hooge tendenzen in menschelijk peinzen of beschouwen, een soort plastische spreukwijsheid, een didactiek van lijnen en beelden.
Maar al deze vormen van verbeeldings- en voorstellingsleven missen de diepe, de warm-koesterende