112 HET BLANK HEELAL-
rijk zich oplossen in de visie en de toon-nuance van den heelen zin.
Dat nu heeft Verwey zoo vaak; een prachtige hoeveelheid beginregels en dan plots een val naar de diepte met beeldspraak, rijm, rhythmus en zang.
Als zijn nuchter-hatelijk, dazend redeneeren en zijn dor woordsprokkelen hem niet al te zeer bezit, dan kan hij zeer fijne dingen ook schrijven in meditatieven denkvorm.
Liefde is meer dan alle dingen Die in 't daglicht lokkend staan, Liefde is dan de erinneringen Meer die schoonst in schemer gaan, Liefde is meer dan alle wezens Die begeeren veel en lang Dat na min of meer belezens De eene gaat des andren gang, Liefde is meer dan al 't geziene Dat door werelds weefstoel drijft, Nu een warling van 't misschiene Dan figuur die feilloos blijft, —
In zoo een uiting leeft een hooge, stille en doordringende mijmering, die zich zelf los-spint in het juiste beeld en het juiste woord; dat is een proeve van ideeënpoëzie die er mag zijn, wijl het hart meebonst in de gedachte. En ook heel fijn is zoo iets:
Mijn gedachten spreken zachtjes, Weet ik of mijn mond iets fluistert, Paren droomen langs de grachtjes, En langs wallekantjes ruischt er 't Water mee met hun gedachtjes.
Dat is een Avond-stemming, met een toontje Gorteraccent in het woord-geluid, maar de scandeering is geheel Verwey. Hoe zuiver en eenvoudig staan die gevoelens tegenover zijn weidsche en pompeuze klaroen-blazerij in zulk rekkend wijsheidsgedoe: