IOO DE OUDE STRIJD.
meer bekende personen. Die der oude beweging maakt hij bijna alle, zonder onderscheid, belachelijk of heelemaal af. Hij spot, hoont, tart, exclameert in brutale dartelheid, in jeugd-overmoed. Hij vecht vooral tegen rhetorika, tegen bombast, verwardheid en versleten beeldspraak. — Maar lees nu eens Dr. Bastiaanse over Verwey's eigen geknoei, over diens rhetorischen poespas, over diens onwelluidende taal en uitings-malligheidjes. — Als Dr. Bastiaanse een leelijken versregel van Verwey parodieerend besluit: ״Dor is 't hart en het hoofd en het dicht, dat Verwey heet", dan kijken we na de analyse niet meer óp. Want we tasten in deze critiek geen, uit nijd en afgunst geboren, schennend en brutaal-dom afmakerijtje, geen hoon óm den hoon, geen geschetter en geen weerwraak, maar een bezonken, wel spottende, wel meppen en mepjes uitdeelende, maar geen valsche en pronkerige en chagrijnerige kritikasterij.
En nu krijgen we weer den jongen Verwey voor ons in dezen ouden strijd, dus zich omhoogsleepend tegen de grootere Nieuwe-Gids-iigaren om eigen pover ge-staltetje te redden. Zoo wil het de dichter Bastiaanse.
Is Verwey werkelijk zoo een sjofele ziel? Is hij werkelijk alleen een reus.... in het land van Gulliver ? Over dezen bundel zegt Verwey in een voorwoord o. m., dat zijn opstellen door een overgroot zelfgevoel beheerscht worden. In den bundel bespreekt hij min of meer wijs-geerig het ontstaan der taal, der dichterlijke expressie. In dit eerste stuk leeft wel wat. Als psychologische ontleding van taai-oorsprong, is het echter grof-ge-kompileerde meening-nazeggerij, staan er geen twee oorspronkelijke gedachten in. De aesthetische aanduidingen zijn van oorspronkelijker gehalte, komen in ieder geval bóven de wijsgeerig-psychologische beschouwingen uit. Verder bespreekt hij ook Potgieter's Florence, het dichtwerk van Beets, de sonnetten van