IOO DE OUDE STRIJD.
Ik bedoel diens studie over Hollandsche poëzie in 1901, in genoemd Tijdschrift. Dr. Bastiaanse was wel een der eersten, die zeer scherpe ,afbrekende, bijna vernietigende critiek uitsprak, vooral over den dichter Verwey. Eerst 18 Maart 1900 over Het Brandende Braambosch, toen in 1902 over zijn poëzie Dagen en Daden. In deze laatste studie werd Verwey door den dichter Bastiaanse zeer onzacht neergezet. Dat leek een ephebos met trillende handen van toornig enthousiasme, vóór den tempel van het Schoone, het lee-lijke afwijzend. Deze ephebos wist óók te schatten de klankbekoring van een sonnet, het vibrato van zijn aandoeningsgolf, zijn daling en stijging in sentiment; den gang van kwatrijnen en terzinnen, de waarde van rijmschikking, metrum en klankschakeering. Dat zou Verwey dra merken! Bastiaanse noemde zelfs den goéden Verwey een tweede-rangs-dichter, die zich had opgetrokken aan grootere figuren uit de Nieuwe-Gidsbeweging, en daar nu, eenmaal op de hoogte van het Nieuwe-Gids-plateau staand, met zijn "kleine figuur" een pieterigen indruk maakte. Hij verwijt hem, dat hij niet eens de ware grootheid van Potgieter besefte, en komt eindelijk tot een gedetailleerde, in fijne technische onderdeelen doorgevoerde critiek op zijn tegenwoordig werk, dat hij zeer slecht noemt. En het moet gezegd, de critiek is dikwijls raak, de analyse van tartende maar groote stevigheid. Nog even laat dr. Bastiaanse uitkomen, dat hij Van Deyssel in vers-beoordeeling onbevoegd acht, ook al weer in verband met een gunstige bespreking van een Verwey-schen bundel. Dat zijn van die gezellige verrassingen in dit militante opstel, ieder gratis aangeboden.
En nu de bundel: „De oude strijd", die oorsprong en ontwikkeling van de Nieuwe-Gidsbeweging zoo allertreffendst zou moeten verklaren en toelichten. In dezen bundel spreekt Verwey heel hoog over allerlei min of