VERZAMELDE GEDICHTEN. 9i
In't water, dat iedre brugboog Zwaar en zwart van de menigt Zijn gewelvennacht steenigt Op dien ijdelflikkerenden boog.
Ik wensch te zeggen, dat weinig dichters de impressionistische visie op de dingen zoo rijk kunnen zeggen als Verwey. En dat zou ik uit tal van plaatsen in zijn werk kunnen aantoonen.
Na mijn appreciatie van deze dichterfiguur, zal ik met genoegen lezen gaan, hoe "slecht" hij dicht, hoe "leeg", hoe gewrongen, mal, kaal, ontoonbaar, valsch, opgeschroefd, duister, gek en larifanterig zijn stijl is. Ik geloof, dat het mij zeer weinig deren zal. Niet wijl ik a priori redeneer en bij voorkeur onleesbaar acht, wat men daarover te schrijven heeft. Maar wijl ik voor mij persoonlijk weet en voel: naast al zijn gebreken en zwakke eigenschappen heeft Verwey zooveel schoone, dat hij altijd boeien blijft. Ik geloof niet aan zijn dichter-af-zijn, aan zijn uitsluitende lagere verstandelijkheid, aan zijn minderwaardigheid. En ik geloof er niet aan, niet omdat ik niet wil, maar omdat ik niet kèn. Ik geef al onmiddellijk toe: in de ontleding zal veel zijn, dat mislukt en slecht is. De heer Poort heeft o. m. een aardig loopje genomen met de hoogere „Idee" van een zijner vereerders. Maar ik voeg er onmiddellijk bij: zulke ontledingen zijn op ieder dichter toe te passen, met evenveel succes. Ik neem aan, het méést geprezen werk te ontleden en er zulke fouten en gebreken in taal en beeldspraak uit te halen, dat er schijnbaar weinig van overblijft. Voor eigen toetsing van ontledingskracht heb ik dit jaren geleden eens gedaan met een zeer, ook door mij, beminden roman: Eline Vere. Ik heb zelden een boek onder handen gehad, waarop ik zooveel gegronde aanmerkingen kon maken, wat taalgebruik, beeldspraak, zinsvormingen, beschrijving betreft, als juist op dit boek. En ik erken: hoe heerlijk-