101
geluksdroom, als 'n reliquie van mijn innerlijkste gepeinzen.
O ! ze wondert in mij als de zachte zang van heel stil gemijmer.
Ik raasde en vloekte om mij heen, als ik er met de hysterische suikerzoete woordjes van slobberige erotiek naar zag gooien. Dan wordt 't 'n steekspeel van platonische wellustelingen. Dan wordt 't een ontheiligen van altaren; hoonlachen in een kerk....
Mijn vrouw-bewondering was vermetseld in de diepste nis van mijn zielegeluk.
Ze troonde er naast mijn liefde voor het groot-menschelijk leven, en mijn liefde voor de Schoonheid. Ze is daar als 'n drie-eenheid in den zaclit-zilveren schemer van mijn zielegeluk.
En haal nu de in boeken adoreerenden, de in boèken ,,vir-ginaal" voelenden, de in boèken rein-,,resigneerenden", in den roestigen klinkklank van hun bombast vóór je!....
Er waait een wierookstank van duf en wulpsch ascetisme omheen.
't Is de groote ontucht van zieke zielen, zooals er ontucht bestaat van zieke lijven.
Maar ik weèt je afschuw, lieve !
Ik zie den hoon weer vlammen in je oogen, 't avondlicht brandt weer in je pupillen. Den gloeienden vonk er in zie ik overal meetrillen, binnen in den dan donker-, dan licht-robijnen krans van je appels. Ik voel dat je in hooggedragen rythmus mijn haat tegen die verplatoniseerde erotomanie overneemt met heel je ziel, dat naast mijn stem in vloek en verdoeming, jou vrouwenalt klinkt, tegen de heiligschenners.
De blanke lotus waarin de heilige levensvrucht groeit is hun symbool van 't zingenot. Maar ze durven de gezonde drift van dat zingenot niet aan, en besprenkelen 't heilige der vruchtbaarheid en vleeschwording, met 't reukwatertje van hun platonisch snobisme.