86
Hij stotterde als een geblufte schooljongen, onnoozel en schuw. —
— Sau, roeispoan!.... barstte Neel woedend uit,.... hei je soms je ketaur op Aamuyde?.... sau'n pinkies-korper....
Ze kon hem niet luchten zoo schuchter, Neel. Als hij maar in het gemeene zijn zinnigheid wou doorzetten, dan was hij niet zoo onnoozel; dan bewerkte hij haar wel met zijn groote klavieren. Haar felle blauwe oogen, met het spotlicht er in, minachtten in één blik zijn heele schuwe en wegdruilende wezen.
— Onder nette vlèg____dèn kê je klèppere he? ....
hoonde ze ... as je 't saupie in hep____tut je tong is
lèmgesloage.... die durrift gein uytstel vroage!
— Onder ons minse joa,.... verdedigde zich goedig-gedwee Stijn,.... moar sau'n meheir....
— Meheir? .... !meheir,.... perdoes 'n kemeidie!... Ze wist niet van kwaadheid wat er uit te moeten gooien
en met een giftig.....steik de maurd!.... liep ze het
winkeltje uit. Piender en kwiek stapte ze op de Goudsbloemstraat af. Bij den hoek vlerkten een paar meiden op haar toe, met hun vuisten den schoot ingeperst van het lachen. —
— Tènte Neil.... as u wèt maüis wil____ sien....
Torbecke.... hei tippelt weir noakent in de Gèng....
— Goa deur!.... ik hep genog fèn maan keirel____
III.
Bij Nel sjokkerde ze het kelder-donkere snoepwinkeltje in. Het stonk er naar riolen en verstopte goten. Recht door liep ze naar de achter-woonkamer, waar ze Nel iets zag beredderen tegen het duistere plaatsjes-raam. —
— Jei Neel?.... vroeg die omkijkend, een beetje verbaasd.