85
Barend.... was wel dol driftig, en als hij zou weten van Mooie Karei.... hoe kon ze soms toch zoo lichtzinnig zijn?____maar.... ze zou het versmoren, want
ze hield toch dol alleen van hém. Daarom zong ze maar weer liever van ״Het Slot"....
O! ze hoorde het kennen van de verstootene. Ze slurpte die droefnis in, ze kon er zich met al haar gedoe doorheen sleuren. Ze wist zelf niet goed, wat zoo een slot nu eigenlijk voor een ding was .... 'n kèsteil.... 'n soortement van 'n rauferhuys?.... Ze zag, in haar keukentje, onder de lauwe lucht van haar tobbe,.... hooge poorten van een slot.... en ze wist dat het iets
was om van te rillen zoo vreemd en zoo mooi____
Maar plots zoende ze weer Barends portret. Ze wou geen verdriet meer. Ze wou vroolijkheid. — Een poos zwoegde ze stil door.... toen plots door haar heen-schokte:
— Joa Tolhuys, Tolhuys, Tolhuys, kiele kiele,
Tolhuys, kiele, kiele, hupsoasoa......
In het gangetje hoorde ze Neel's stem, schreeuwerig. Ze riep naar de stoep:
— Staèn .... kom effe faür.... ik mot noa Nel!
Stijn hoorde aan haar toon dat ze al niet meer zoo
barsch als van morgen tegen hem wou zijn. Onverschillig-traag slenterde hij het winkeltje in. —
Zijn lobbes-achtig bakkes keek weer geitig-onnoozel en in zijn blauwe oogen leek het licht gedoofd. Altijd na een zwaren zuip. —
— As die Brusse komp, die fèn de koffie____dèt leit
hier____ en fèn Dobbelmèn____ au'k hier.... en fèn
Rouwus mot je uytstel vroage____ terugsture tut de
follegende tnoand....
— Terugsture?____schrok Stijn, die nuchter te verlegen was om een kind behoorlijk te woord te staan... terugstu-re .... sel ik stikke____dèt durf ik fèst nie ...