84
ónder de vreeselijke werkelijkheid die zij zelf om haar heen doorleefde, tusschen straatzangers, stoelenmat-ters, orgeldraaiers, scharenslijpers, zwervers en have-looze schooiers, met hun verrotte stroomatrassen en hun stinkenden armoe-wasem; tusschen de verwilderde kerels uit de Wijde Gang, in hun dronken geronk, mishandelend, schoffeerend en zich als wreede beesten uitlevend onder haar bange oogen. —
Ze kende al die liedjes in hun verhaal-waarheid, hoe onbeholpen ook en op sensatie bijééngeperst. Ze waren de romantiek van haar zwart leven, en tegelijk een, haar zélf ieder uur bedreigende werkelijkheid. —
De scheepsjongen,.... De blauwe kiel,____Lucifers-
meneer, ____ De ledige stoel,.... Wonder geval van
een jong soldaat,.... Bij het ouderen Graf,---- De
orgelman.... Lien was de inhoud zélf. — Maar het allermooist vond ze, naast: Wèt is 't leife.... 'n stèp naar 't grèf.....het droeve lied van ״Het Slot". Met gefolterd hart zong ze de coupletten van ״Het Slot". —
— Siet gei dèt Slot mit haüge paü .... rte____
Omringt daur grèchte sau diep____
Hij wil en kèn hoar stem niet hatire----
Die hèi f'rèchte, die hèi f'rstiet____
O! jongeling, ik min u teider....
Geif maèn maan hert en maan onschult weider!
Ook nu weer weende ze haar woorden uit, terwijl ze toch zoo zoetjes gelukkig was van binnen. Haar Barend, haar Barend.... hij was die jongeling en zij de meid ... nee, hij was het niet.... hij was het niet.... Daar hè-je ... dat vreeselijke lied... dat liefde-drama van Berend Kielstra te Giethoorn.... — ״die leed verschrikkelijke
liefdesmart"____die zijn Anna omver geschoten heb....
en toen zijn eigen door de keel kogelde.... Nee, haar