83
O! nu huppelde de vroolijkheid weer wild in haar rond. Ze had nog een heelen morgen voor haar om te zingen. Een schuimig genot. Neel hoorde haar graaig. En Stijn spinde er op. Ze had een zachte, klagelijke mooie stem en ze zong met heel haar wezen. Dat voelden ze allemaal. Zelfs Hannesje in zijn stoeltje bekeek haar verbaasd en lachte wezenlooze lachjes naar den waschhoek. De hoek-la-zee, was weer verdrongen voor het ״Treurlied van den jongeling". Dat vond ze nou effektief astrant-fijn. Daar haalde weinig bij. Een reuze-nummer. Kon ze wat mee uit den weg zingen. De treurende jongeling,.... zag zoo helder de zon en zoo duister de maan.... En as ie dan z'n eige afvraagt: hoe sal 't wese as de dag is heengegaan en z'n rneisie
uit jaloersigheid de hals afsnijdt,____dan kón Lien het
niet meer houên; dan kermde en kreunde haar stem door het keukentje .... ״as 't grufelstuk is folbrècht" ....
In Lien leefden de smart en de melancholie van ver-schooierden en vertrapten; de versomberende volksmelancholie met haar krijtend wee, als van een straatorgel in regendamp. Lien had onbewust het gevoel voor tragiek, en dramatiseerde alles om haar heen, als een echt verweemoedigd ellende-volkskind. Ze zag iederen dag voor haar bange oogen, felle mishandelingen en verschooierende ellende, wreede zinnelijkheid en verbeestelijking van ieder levens-instinct. Ze woonde, na het Klooster, in den berüchtsten gang-darm van de Willemstraat, waar al het vuil der wijk in uitmondde. Ze voelde niet de weeïge valschheid van haar melodramatische jank-liedjes, wijl óm haar, het leven zoo was. Mal fcijéén-gerijmd in de armelijkste woordenpraal, .... het deerde haar niet. Voor haar was het écht. Haar raakte die huiver van het moord- en treurleven aan, in die liedjes bezongen; want het dik-oppe, bloed-druiperige en valsch-tragische er in, bleef nog ver
6*