71
van zijn stiefvader. Die kon zoo gemeen gieren. — De kleine Koen, jochie van drie, stond stakkerig te tollen met een gebroken en veel te kort zweepje. Aas voor Daantje, die niet tevreden was met den overmeesterden zwaai van zijn broertje Willem, verdedigd tusschen de beenen van Stijn, maar ook Koentje moest plagen. —
— Maan sweipie.... sarde hij, doend alsof hij Koen het vodje wou afnemen. —
— Nei____ hrrr! huilde het wurm in stuipende
woede....
— Maan tol____treiterde Daantje door, de tol met
zijn voetje verschoppend____
— Hrrrr! hrrrr!____gilde Koentje nu in uitbarstende
drift.
— Maèn sweip____ herbegon Daantje, alles van
Koentje bedreigend met handjes en beentjes tegelijk. Koentje zwol paars op van gift.
Daantje lachte, verwrong zijn rompje, zag niets anders dan zijn van wanhoop-krijtende broertje. — Plots voelde hij een brandpijn op zijn wang, een heeten slag, die klonk als een klok.
— Je laun____èdder----
Stijn was er traag tusschenin gestapt, sjokte weer doodbedaard naar zijn vensterkozijn. Eigenlijk wou hij wel even bij buurman Ruigpoot aan den overkant een praatje verdoen, ook een visch-kooprnan van zijn stiek. Maar hij vreesde een snauw van zijn vrouw. Verdomme zooals dat wijf hem koejeneerde en klein-wurmde. Van geen sauger liet hij het zich welgevallen. —
Ruigpoot aan den overkant, verkankaneerde voor zijn vrouw een piassen-dans. De jenever, die nog nawerkte .... bromde Stijn. Zoo een gare plunderaar. — Kijk,____daar ging Matje Scheefduim. Wel een pientere,